22/3/2025 0 Opmerkingen That old wheel18 juli 2015 - Versie 1.2
Hoewel ik al vanaf mijn 14e jaar bijna dagelijks Johnny Cash-liedjes zing, waren tot 2013 de keren dat ik Cash-nummers voor een publiek heb gezongen op twee handen te tellen. Na ‘A boy named Sue’ op het jongenskamp begin jaren ‘80 kan ik me slechts een paar momenten herinneren dat ik live een Cash song heb gezongen: een paar keer op feestjes en jamavondjes en incidenteel voor de gezelligheid na een kerkdienst. De songs kwamen vooral tevoorschijn als ik ’s avonds laat alleen in mijn woonkamer zat. Johnny Cash zei ooit in een interview dat hij nog een album ‘Johnny Cash - Late and Alone’ had willen maken. Dat is er nooit van gekomen, althans niet met die titel, maar voor mij drukt ‘Late and Alone’ aardig goed uit hoe ik jarenlang Cash zong. Mijn kinderen zijn er heel wat keren in slaap gevallen bij ‘A satisfied Mind’ en ‘Peace in the valley’ als papa ’s avonds in de woonkamer ging zingen en zij mijn stem tot in hun slaapkamer konden horen. Onze dochter Joline van 21 (nu ik dit schrijf) ging laatst tien dagen naar Gran Canaria. De avond dat we haar weg zouden brengen vroeg ze: ‘Pap, wil jij misschien een paar Johnny Cash liedjes op mijn telefoon zetten … ? Dan heb ik iets vertrouwds als ik me daar alleen voel.’ Ik zing ’s avonds in mijn eentje van alles: veel gospels, maar ook allerlei andere nummers. ‘Believe in Him’, ‘Lead me gently home, Father’, ‘Why me, Lord’, ‘God’s gonna cut you down’, ‘Going by the Book’, ‘I’m a newborn man’, ‘Will the circle be unbroken’ zijn een paar van mijn favorieten. Maar natuurlijk ook ‘I walk the line’, ‘Ring of fire’ en de nummers die ik van ‘Welcome to Europe’ had geleerd: ‘The lady came from Baltimore’, ‘Look at them beans’ en ‘The night they drove old dixie down’. Ik moet er wel eerlijk bij bekennen dat ik tijdens het zingen van die liedjes in gedachten altijd een publiek voor me zag. Als ik dat zo opschrijf vind ik het als psycholoog eigenlijk zorgelijk klinken; het heeft iets narcistisch. Denken aan roem, bewondering, aandacht. Maar aan de andere kant is publiek misschien wel iets waar elke gezonde muzikant over droomt. Je maakt muziek immers niet voor jezelf alleen. Er zit iets raars in muziek maken. Aan de ene kant speel je die muziek die jou raakt, waar jij jezelf in herkent zodat je er ook iets van je zelf in kwijt kunt. Als de mensen om je heen er niks aan vinden, verandert dat niet je voorkeur voor muziek; je speelt wat jij wilt, jij bepaalt wat je mooi vindt. Er zit iets heel onafhankelijks in. Aan de andere kant is muziek maken heel onbevredigend als niemand er iets aan vindt, of niemand er door geraakt wordt behalve jij zelf. Dan voel je als muzikant dat je muziek zijn doel heeft gemist. Een lied dat niemand raakt is als een boek dat niemand leest. Het gaat verloren. Aan het begin van een show in London in 1975 zei Johnny Cash tegen zijn publiek: ‘We hopen dat er vanavond een lied tussen zit waarvan je voelt dat die speciaal voor jou wordt gezongen. Daar doen we het voor.’ Publiek is dus misschien wel onlosmakelijk verbonden met muziek die uit je hart komt. Iemand zei ooit eens tegen me: ‘Wat uit je hoofd komt raakt het hoofd van de ander. Wat uit je hart komt, raakt het hart van de ander.’ Ik heb het altijd onthouden. Dit zinnetje legt naar mijn idee precies het verschil tussen kunst en informatie bloot. Informatie kun je weten, kennen, analyseren, begrijpen. Kunst, en zeker ook muziek, kun je alleen voelen, ervaren, meemaken of ondergaan. Op het moment dat je informatie wilt ervaren blijf je leeg achter want informatie is voor je verstand. En als je kunst wil analyseren, mis je misschien wel juist de essentie want kunst gaat via je gevoel naar je hart. Het laat misschien ook zien dat een echt goed live optreden van een band of een artiest iets heel kwetsbaars is. Je stelt jezelf als muzikant of zanger heel kwetsbaar op als je vanuit je hart zingt of speelt. Je bent op dat moment de meest kwetsbare versie van je zelf voor het oog van een zaal vol mensen. Om die reden klap ik altijd zo hard en lang mogelijk als iemand iets heeft gezongen dat me raakt. En zelfs als het mij niet raakt, maar ik wel zie dat het anderen raakt. Het is een van de dingen die je als publiek kunt doen om een muzikant een ‘ontvangst-bevestiging’ te geven. ‘Yes! Ik heb het gevoeld! Het kwam over, ik heb er van genoten, het raakte me.’ Als mensen vanuit hun hart klappen of applaudisseren, raakt dat ook weer de muzikant die daardoor ontspant en nog meer zichzelf durft te zijn. Daarmee is het misschien toch niet zo verontrustend dat ik vaak een denkbeeldig publiek voor me zag als ik ‘late and alone’ aan het zingen was. De muziek van Cash zat blijkbaar in mijn hart en zocht een uitweg naar het hart van anderen. In de drukte van mijn dertigers- en veertigersleven was ik me daar allemaal niet echt bewust van. Ik was te druk met ons gezin, onze praktijk, de kerk en allerlei andere zaken om ook nog iets met muziek te doen. Ik was wel actief in de kerk met worship-muziek. Dat is overigens iets geweldigs om te doen; er is geen muziek waarin zoveel spirituele kracht zit als worship. Maar het grote verschil met andere soorten muziek is dat worship puur en alleen gericht is op de band tussen jou en God. Het is geen gezelligheidsmuziek, geen show en niet primair gericht op interactie tussen mensen. Natuurlijk is die er wel, maar dat is niet de focus. Ik ben een overtuigd worshipper en leid incidenteel nog steeds aanbiddingsbijeenkomsten, maar ik sta dan echt in een andere modus. Ik kleed me dan zo gewoon mogelijk, ik probeer de aandacht van mezelf en de mensen voortdurend op God te houden, ik hou de muziek heel basic en ik zing vooral aanmoedigend om mensen te stimuleren om ook vol overgave mee te zingen. Dat aanbidding niet primair om muziek gaat heb ik als kind en tiener intens ervaren. Ik groeide op in de zogenaamde ‘Vergadering van Gelovigen’, een beweging die in de negentiende eeuw in Engeland was ontstaan als een soort tegenreactie op het hiërarchische systeem en de leer van de Anglicaanse Kerk. Het uitgangspunt van de ‘Vergadering’ was dat iedereen gelijk is, geen leken, priesters of dominees, en dat christelijke bijeenkomsten puur geestelijk moeten zijn. Elke vorm van kunst, muziek, beelden, instrumenten, toga’s of wat voor ander uiterlijk vertoon zou de aandacht alleen maar afleiden van de kern van de christelijke samenkomst: Jezus. Wij zongen dus zonder instrumenten, gewoon a capella. Eén van de broeders vervulde de rol van ‘voorzanger’ door met een krachtige, duidelijke stem de eerste regel in te zetten. Ik keek als altijd jongen met respect naar ‘ome Co’, de man op de voorste rij die in zijn eentje met zijn stem een hele gemeente meekreeg in gezang. Hij was de vader van Mark van de Yamaha Clavinova. Hij moest zonder instrument of stemvork iedere keer weer opnieuw de juiste toonhoogte pakken. Hij hing altijd een beetje scheef in zijn stoel als hij een nieuw lied moest inzetten alsof hij zich zo klein mogelijk wilde maken. Of dat nou was uit nederigheid of dat hij gewoon graag onderuit in zijn stoel hing heb ik nooit helder kunnen krijgen. Hoewel we dus niet geholpen werden door instrumenten of microfoons kan ik me hele intense momenten van aanbidding herinneren waarin ik me in de hemel waande, vlak bij God en waarin het leek of ik de hemelse bazuinen en engelenkoren om me heen mee hoorde zingen. Muziek is meer dan je letterlijk hoort, meer dan de klanken die uit je mond, je instrument of de luidsprekers komen. Ik ben heel dankbaar met deze vorming in mijn jonge leven. Het heeft me respect en ontzag voor God bijgebracht, maar het heeft me ook geleerd om met beperkte middelen ‘groot’ te denken: met eenvoudige middelen kun je grootse dingen doen. Toen ik later in de evangelische- en pinksterwereld kwam moest ik erg wennen aan alle bands en geluidsinstallaties, maar ik heb de toegevoegde waarde van echte worship-muzikanten daar leren kennen. Echte worship-muzikanten kunnen zichzelf wegcijferen en hun instrument, hun geluid echt ten dienste van de ander stellen en kunnen een hele gemeente meenemen in aanbidding. --- Het was in het voorjaar van 2011 dat ik voor het eerst in mijn leven langdurig mijn stem kwijt was. Het begon met een soort verkramping in mijn keel waardoor ik geen hoge tonen meer kon zingen. Hoewel ik het heel vervelend vond dat ik niet meer kong zingen, maakte ik me er niet ongerust over; het zou wel weer over gaan. Toen het probleem weken bleef aanhouden en steeds erger werd, begon ik wel ongerust te worden. Ik was iedere avond gefrustreerd als ik mijn gitaar pakte om wat te zingen. Na een paar eerste regels zette ik de gitaar maar weer terug en beklaagde me bij Edith dat ik nog steeds mijn stem niet terug had en dat ik daar echt gek van werd. Ze had medelijden met me, maar kon er ook weinig aan doen. Als er iemand is die weet hoe belangrijk zingen voor mij is, is het wel Edith. Ik herinnerde me iemand die ergens in zijn veertigers-jaren zijn stem was ‘verloren’ en alleen nog maar hees, krassend kon praten in zijn vijftigers-, zestigers- en zeventigersjaren. Zingen was voorgoed verleden tijd voor hem. Toen ik daar over doordacht sloeg de schrik me letterlijk om de keel. Ineens realiseerde ik me dat dat zou betekenen dat ik nooit meer iets met mijn stem voor een ander zou kunnen doen. Dat ik mijn hart geen stem meer zou kunnen geven door middel van muziek. Dat al die tientallen jaren dat ik ’s avonds voor mijn denkbeeldige publiek had gezongen helemaal voor niets was geweest. Dat al die nummers die ik me in de loop der jaren echt ‘eigen’ had gemaakt, die ik had doorleefd, gevoeld, gezongen, nooit meer door iemand gehoord zouden kunnen worden. Johnny Cash was dood en ik was te laat. Ik ging naar de huisarts (waar ik normaal gesproken maar zelden kom), naar een KNO-arts, naar een logopedist, maar niemand kon goed helder krijgen wat er aan de hand was. De huisarts geloofde me maar kon er weinig mee en wees me door naar het ziekenhuis. De KNO-arts zag niks bijzonders en en volgens de logopedist gebruikte ik mijn stem niet goed en was dat het probleem. Maar daar geloofde ik niets van. Ik zing al vanaf mijn 14e en dat had ik altijd op deze manier gedaan. Nog nooit problemen mee gehad. Er was iets mis met mijn keel, maar ik wist zelf ook niet wat het was en kon er niks aan veranderen. Ik voelde spijt. Een diepe spijt dat ik in de afgelopen jaren niet meer met mijn stem en ‘mijn’ muziek had gedaan. Nu was ik 43 en had de tijd mij ingehaald en was het voorgoed te laat. Hoe moest ik dat ooit aan Pavarotti uitleggen als ik hem in de hemel tegenkwam? Hoe moest ik het aan God uitleggen dat ik niks met dit talent had gedaan? ‘Het was te druk; ik kwam er niet aan toe.’? ‘Ik ben het gewoon vergeten …. Sorry.’? Niet dat ik van mezelf vind dat ik zo’n getalenteerde zanger ben, maar ik had net zelf een boek geschreven waarin ik de lezers uitleg dat talent in Gods ogen niet primair met uitblinken of originaliteit te maken heeft, maar vooral met datgene dat je graag doet en dat je heel makkelijk afgaat. In mijn geval is het vrij helder dat dat zowel het zingen van Johnny Cash liedjes is als de Luther Perkins gitaarstijl. Gemiste kans. Te laat. Ik nam mezelf plechtig voor dat als ik ooit mijn stem weer terug zou krijgen, ik er echt iets mee zou gaan doen. Wat - dat zouden we dan wel zien, maar in ieder geval iets. De problemen bleven aanhouden tot aan het midden van de zomer, en toen kwam in een paar weken tijd mijn stem weer terug. In het begin nog wat aarzelend, maar ik kon iedere week weer een noot hoger zingen. In augustus 2011 was ik weer in staat wat Johnny Cash liedjes te zingen. Daar zitten meestal niet al te hoge noten in … Nu mijn stem weer terug begon te komen kreeg ik weer hoop op een tweede kans en besloot ik zo spoedig mogelijk iets te gaan doen met mijn muziek. Het eerste wat me te doen stond was toepassen wat ik zelf in mijn boek Ademruimte had geschreven: zie de wereld om je heen als een akker en zie je droom, je idee of je talent als zaaisel. Zaai wat talent-zaadjes in de akker en je zult zien dat er iets gaat groeien. Ik beschrijf in mijn boek hoe je eenvoudig iets kunt zaaien door mensen om je heen je idealen of je dromen te vertellen, door simpele producten van je talent weg te geven of door iets op internet te publiceren: een blog of een YouTube-filmpje. Dat laatste was wat me te doen stond: ik moest gewoon met mijn gitaar wat inzingen op een filmpje en dat op YouTube zetten. Nou is dat makkelijker gezegd dan gedaan voor een perfectionist op geluidsgebied als ik van nature ben. Als ik iets opneem wil ik het gelijk goed doen: goede geluidstracks, goede filmshots, mooie mix, de juiste effecten en compressie er op, etc. Na wat zitten hannesen met een studiomicrofoon in combinatie met een camera merkte ik dat ik op deze manier waarschijnlijk nooit iets op YouTube zou krijgen. Ik besloot over mijn angst en mijn trots heen te stappen en gewoon de webcam van mijn laptop aan te zetten. Niet moeilijk doen, zingen met die gitaar in dat rottige kleine ingebouwde microfoontje en hupsakee, publiceren. De eerste live-opnames van Johnny Cash eind jaren ’50 klonken immers ook niet veel beter. Op een zondagavond was het ineens zover. Met het slechtste camera-licht dat je je maar kunt voorstellen en allerlei storende achtergrondgeluiden ging ik in de woonkamer mijn liedjes spelen. Zonder dat mijn gezin het doorhad nam ik ze op. Een bijna pikant detail is dat mijn schoonmoeder net bij ons logeerde en in een uitgelaten bui ging mijn hele gezin inclusief mijn schoonmoeder ineens de polonaise dansen op ‘Folsom Prison Blues’. Zonder dat het ze doorhadden liepen ze met allerlei gekke bekken voor mijn webcam. Ook dat nog. Ben je eindelijk na jaren je talent op YouTube aan het zetten, gaat je familie zich bizar gedragen en door de opname heen dansen alsof ze teveel gedronken hebben en Carnaval vieren op zondagavond. Ik zong stug door, vastbesloten dat niets me nu meer zou tegenhouden, maar ze hadden zo’n lol dat ze nog een keer rondje langs de webcam kwamen doen. Bij het tweede rondje kon ik mijn lachen niet meer inhouden, maar speelde wel verder. Ze hadden er geen idee van dat ze een paar minuten later op YouTube stonden … Eigen schuld. Moet je je maar normaal gedragen. Ik moest wat kromme tenen in mijn schoenen negeren toen ik mijn opnames terugkeek. Het licht was ronduit beroerd, het geluid bagger en mijn stem was nog maar half hersteld. Bad timing Matthijs. Maar met een gevoel van ‘het is nu of nooit’ gooide ik de amateuristische filmpjes op YouTube. Mijn gezin heeft me later gesmeekt om het van YouTube af te halen omdat alle buren, vrienden en familie hen mallotig door onze woonkamer konden zien dansen, maar ik was er nu helemaal klaar mee. ‘Jammer dan. Ik heb na dertig jaar eindelijk wat gezaaid, ik ga het niet meer van de akker oprapen. We zien wel wat er mee gebeurt.’ Hoe horkerig kun je worden als het om muziek gaat … Nadat de buren en onze familie hilarisch hadden gereageerd op het filmpje met de polonaise werd het weer stil, maar daar was ik gelukkig op voorbereid. Nota bene ook weer door mijn eigen boek (dit klinkt toch wel weer erg narcistisch …) waarin ik uitleg dat als je iets van je talent zaait in de akker van de wereld, je daarna wel geduld moet hebben. Als je een akker vol tarwe zaait, staat het niet de volgende dag ineens een meter hoog. Iets wat je zaait moet eerst ontkiemen en daarna gaat het groeien. En pas na lange tijd kun je er iets van oogsten, en dan duurt het meestal nog wel een poosje voordat je er geld of brood van ziet. De maanden verstreken en ik zong weer regelmatig mijn liedjes en verdiepte me meer dan ooit in de Luther Perkins en Bob Wootton gitaar stijl en maakte daar mijn eigen versie weer van. Luther Perkins was de eerste rhythm-gitarist van Johnny Cash tot hij in 1968 door brand in zijn eigen huis om het leven kwam. Als je Cash filmpjes uit de jaren ’50 en ’60 bekijkt zie je wat voor een bijzondere verschijning deze Luther Perkins was. Hij stond altijd links achter Johnny Cash met zijn gitaar schuin omhoog en bewoog maar zelden. Als een soort pilaar waar alleen de vingers van bewogen en af en toe zijn hoofd om even naar zijn vingers te kijken. Hij keek bijna altijd serieus en zag er in zijn kostuum uit als een Engelse heer die per ongeluk in een cowboy-film was terechtgekomen. Hij speelde met gedempte snaren zijn bekende boom-chicka-boom begeleiding en als hij een solo speelde veranderde zijn houding of gezichtsuitdrukking niet. Zo ongeveer het tegenovergestelde van elke normale leadgitarist. Bovendien waren zijn solo’s meestal beangstigend simpel. Gevorderde gitaristen kijken meestal met een mengeling van respect, verbijstering, plezier en medelijden naar Luther Perkins. Respect omdat je een sound hoort die staat als een huis. Luther speelde geen noot te veel, was stabiel van de eerste tot de laatste noot en creëerde in zijn eentje de typische Johnny Cash sound die iedereen gelijk herkent. Verbijstering omdat zijn manier van gitaar spelen de vloer aanveegt met alle poeha die leadgitaristen kunnen maken over speeltechnieken, stijlen, grooves, schema’s, effecten, versterkers, etc. etc. ‘The simplicity of this music scares you to death’ zei een artiest ooit over Johnny Cash en Luther Perkins. Plezier omdat je moet glimlachen als je het ziet en hoort. Het klinkt lekker, herkenbaar en veel mensen worden er blij van. Ik verbaas me er altijd weer over wat er in een zaal gebeurt als je de intro van ‘I walk the line’ inzet. Mensen worden echt blij. En tenslotte roept Luther Perkins ook iets van medelijden op omdat bij het zien van deze filmpjes je soms het gevoel bekruipt dat er een automonteur staat die voor de lol gitaar is gaan spelen en ineens op een groot podium is terechtgekomen met een charismatische artiest naast zich en allemaal joelende mensen voor hem die hem als een soort gitaarheld zien terwijl hij zelf nog maar een paar deuntjes kent. En dat gevoel klopt mogelijk nog wel ook … Misschien is dat ook wel de charme van Johnny Cash en de Tennessee Two. Drie gewone mannen die kunnen wat ze kunnen maar daar alles uit halen wat er maar uit te halen is. Er zit iets hoopvols in. Als je met overgave simpelweg doet wat je kunt en wat je voelt is er blijkbaar heel veel mogelijk in dit leven. In de maanden nadat ik mijn zaadjes op YouTube had gezaaid, bestudeerde ik meer dan ooit de techniek van Luther Perkins en oefende vaak eindeloos in de woonkamer om me dit helemaal eigen te maken. Ik had immers geen band en de meeste muzikanten haalden hun neus er voor op om Johnny Cash muziek te spelen. Ik moest dus zowel zingen als spelen. Er is weinig anders te bedenken waar ik in mijn leven door de jaren heen zoveel tijd aan heb besteed als aan het mezelf eigen maken van die ‘boom-chicka-boom’ sound uit de jaren zestig. Mijn favoriete plaat is altijd ‘Johnny Cash live at San Quentin’ geweest. De plaat waar ‘A boy named Sue’ op staat. Ik weet nog dat ik deze lp voor het eerst leende bij de muziekbibliotheek in Middelburg. Ik zal toen een jaar of zestien zijn geweest. Het was altijd een bijzonder moment wanneer je na een half uur fietsen thuiskwam met een plaat en deze voorzichtig op je draaitafel legde. Je zette dan eerst de draaitafel in beweging en de echte liefhebbers hadden zo’n fluwelen borstel waarmee je dan bijna liefkozend het stof van de plaat verwijderde. Het gaf me altijd al een soort magisch gevoel als de plaat draaide en ik de tekst van het label iedere keer voorbij zag komen. Alsof je een soort tijdmachine opstartte die je mee terugnam naar de studio of de concertzaal waar deze muziek was opgenomen. De zwarte vinylschijf waarop je in de groeven soms een afdruk van het ritme van de muziek kon zien was een soort tastbaar overblijfsel van de opname vele jaren daarvoor. Je hoorde zeker aan het begin van een lp altijd wat krasjes en kraakjes van iedereen die ooit een keer de naald op deze plaat had gezet en dan begon het eerste nummer. Omdat ik vrijwel uitsluitend country-, rockabilly-, fifties- en sixties muziek draaide, hoorde ik mijn favoriete artiesten maar zeer zelden op de radio of bij iemand anders. Op een nieuwe plaat hoorde ik dus altijd iets wat ik soms al jaren niet meer had gehoord en meestal zelfs nog nooit had gehoord. Dat maakte een nieuwe plaat draaien voor mij altijd tot een bijzonder moment waar ik graag even de tijd voor nam en het liefst geen mensen om me heen had. Die magie lijkt er niet meer te zijn. Op hetzelfde beeldscherm waarop je Facebook, facturen en mailtjes bekijkt kun je met een paar klikken miljoenen liedjes zien, waar je op dat moment ook bent. In de trein, op vakantie, in je bed of zelfs op je fiets. En met één volgende klik op een ‘Play’-icoontje begint het nummer direct te spelen. Is het niet wat je wilt, dan klik je naar het volgende liedje dat direct wordt gespeeld. Je hoeft er niks meer voor te doen en er is uberhaupt geen tijd om de spanning van ‘hoe zal het klinken’ op te bouwen. Hoewel ik een dankbaar gebruiker van Spotify ben, mis ik wel de romantiek van platen kopen of huren en thuis op je stereo draaien. Ik herinner me nog dat ik ‘Johnny Cash live at San Quentin’ opzette en tussen mijn Sansui tweeweg-speakers op de grond ging zitten om het stereobeeld zo goed mogelijk te horen en te beleven. Terwijl ik de nummers beluisterde bekeek ik de achterkant van de lp-hoes waar allemaal bruingetinte foto’s van het optreden in de San Quentin gevangenis op stonden. De combinatie van muziek uit mijn stereo en de foto’s op de hoes creëerden in mijn fantasie een film van hoe dit optreden in de gevangenis er uit gezien moest hebben. Ik hoorde hoe Johnny Cash de producers van deze opname op de hak nam door de gevangenen te vertellen wat ze voor de show tegen hem hadden gezegd: hij moest dit liedje doen, dat liedje, zus staan, zo bewegen en zo kijken. Maar hij had er allemaal lak aan en riep het publiek in de gevangenis toe: ‘I’m here to do what you want me to, and what I wanna do! So what do you wanna hear?!!’. Het gejoel van de honderden gevangen aan de andere kant van de oceaan kwam door mijn speakers nu mijn slaapkamer in Vlissingen binnen. Ik hoorde iemand hard ‘Jackson!!’ roepen en ik zag deze man als het ware voor me. De meesten schreeuwden om ‘I walk the line’ en met een grijns op mijn gezicht hoorde ik hoe de gitarist op commando van Johnny Cash in een hoog tempo de bekende gitaarintro inzette. De hele zaal ging los. Het idee dat dit was opgenomen toen ik zelf nog maar één jaar oud was en nog in de wieg lag gaf me een mengeling van iets wat ver weg en lang geleden was met een gevoel ‘bijna bereikbaar’. Een van de bijzonderheden van deze met Grammys bekroond plaat is dat Luther Perkins hier vervangen is door Bob Wootton. Na het overlijden van Luther had Bob zichzelf na een concert van Johnny Cash voorgesteld aan June Carter als gitarist. June stelde hem direct aan Johnny Cash voor en tot zijn grote verbazing kon Bob exact alle loopjes en de boom-chicka-boom sound spelen. Bob werd aangenomen en het legendarische San Quentin concert was zijn eerste duidelijk acte de presence op TV en plaat. Een mooi voorbeeld van iemand die ook jaren in zijn uppie Cash liedjes had zitten spelen en Luther Perkins nauwgezet had bestudeerd en nu oogstte wat hij gezaaid had. Hoewel Bob precies de sound van Luther kon spelen, hoor je direct een enorm verschil. Waar Luther nooit een noot te veel speelde en altijd een keurige, afgepaste cleane sound had, pompte Bob Wootton in San Quentin een enorme berg stuwende energie in de muziek van Johnny Cash. Hij speelde met een Fender Jazzmaster en een Fender Twin Reverb versterker (voor de kenners onder ons) en regelde deze veel rauwer in dan Luther deed en speelde de uptempo nummers veel voller in met meer licks en tussennoten. Het gaf de hele band, Johnny en alle gevangenen in San Quentin een stoere, energieke boost. De impact daarvan is nog steeds voelbaar als je de plaat beluistert en de beelden bekijkt. Vooral het wereldberoemde nummer ‘San Quentin’ dat Johnny Cash na luid geroep gelijk een tweede keer speelde heeft Bob Wootton persoonlijk bestempeld met zijn rechttoe-rechtaan metaal-achtige rauwe gitaarsound. Ik verdiepte me in de verschillen tussen deze twee gitaristen en besloot me toch meer aan te sluiten bij Bob Wootton. Omdat ik tot nu toe altijd in mijn eentje speelde, had ik ook een manier gevonden om op mijn akoestische gitaar een soort combinatie te spelen van de Luther Perkins stijl en de manier waarop Johnny Cash op zijn eerste plaat een snare-drum imiteerde op zijn akoestische gitaar. Hij deed dat door een dollarbiljet tussen zijn snaren te stoppen zodat je een raar, gedempt geluid kreeg dat vlak voor een microfoon uit de fifties een beetje als een snare-drum klonk. Door de snaren van de gitaar op de brugkam met mijn rechterhandpalm af te dempen kon ik zowel het Luther Perkins geluid als dat snare-geluid imiteren. Als je het maar lang genoeg doet gaat het op een gegeven moment vanzelf en kun je het met wat ritmische licks weer verder opleuken. Het gaf een heel eigen sound wat typisch Cash klonk, maar wat Johnny Cash zelf niet gebruikte. Jarenlang in je eentje in de veilige sfeer van je woonkamer spelen heeft voor- en nadelen voor je muzikale ontwikkeling. Het voordeel is dat je de nummers zo vaak in je comfortzone kunt spelen en er mee kunt experimenten qua sound, ritme, zangstijl en klankkleur van je stem dat je helemaal één wordt met het lied. Je denkt dan niet meer na over de techniek van spelen of zingen, dat gaat helemaal vanzelf, en je kunt je dan veel meer concentreren op het verhaal van het lied. Zeker voor Johnny Cash songs is dat cruciaal: het zijn allemaal verhalen, waarvan vele een diepere laag hebben dan de letterlijke tekst. Het zijn meestal geen nummers waar je allerlei zangkunsten of technische hoogstandjes op los kunt laten; Johnny Cash vertelt verhalen. Verhalen waar hij in gelooft zodat je het als luisteraar ook gelooft. Wat veel mensen zich niet realiseren is dat het live uitvoeren van Johnny Cash songs een enorme muzikale uitdaging is voor zangers. Omdat je hoofdzakelijk laag zingt kun je geen indruk maken met hoge noten. Hoge uithalen scoort meestal goed bij het publiek. Maar bij Cash-songs moet je het volledig van ritme, timing en geloofwaardigheid hebben. In die zin staat Cash-muziek misschien wel dichter bij rap-muziek dan bij country-muziek. Hetzelfde geldt voor de muzikanten. Het vraagt lef om de begeleiding zo sober mogelijk te houden zodat het lied zelf zijn werk doet. Zo verstreken de maanden na mijn YouTube-zaai actie. Sommige filmpjes werden amper bekeken, maar één filmpje kreeg opvallend veel views: mijn versie van ‘The Man comes around’ werd al snel door duizenden mensen bekeken. Van over de hele wereld kwamen er reacties als ‘Fantastic cover! Awesome voice! Love it!’, ‘A guitar, a voice and passion is all it takes too make a great cover! Loved it, keep it up man.’ en ‘I think the Man in Black himself would be proud.’, maar ook een reactie als: ‘One doesn't often hear country music sung with dutch accent. Haha. But you have a nice voice. Good cover.’ Het is verbazend wat een paar complimenten van onbekende mensen met je doen. Er waren blijkbaar toch veel mensen die dit konden waarderen! Na deze sound tientallen jaren lang binnen mijn kamer te houden, was het nu vanuit mijn kamer naar buiten gegaan en had zelfs ook de andere kant van de oceaan bereikt. Dit had ik me niet kunnen voorstellen toen ik op zestien-jarige leeftijd die ene man ‘Jackson!!!’ hoorde brullen vanaf die verre overkant. Het gaf me vertrouwen dat deze zaadjes op een of andere manier wel zouden uitgroeien tot een plantje.
0 Opmerkingen
Laat een antwoord achter. |
Archieven
April 2025
CategorieënAlles Autisme Autonomie Borderline Chronisch Psychisch Lijden Diagnostiek DSM V Empathie Geloof Herkenning Informatie Voor Naasten Johnny Cash Langdurige Problematiek Liefdesverdriet Lijden Persoonlijk Psychologie Psychopathologie Relationele Ontwrichting Therapeutische Klik Therapiematch Trauma |
Wil je meer weten over mijn werk als psycholoog, schrijver of muzikant? Kijk dan op één van mijn websites.