22/3/2025 0 Opmerkingen Prison blues7 maart 2015 - versie 2.4.
In de wachtkamer van mijn praktijk kun je drie boeken kopen. Het boek ‘Frisse Kijk’ van onze goede vriendin Marja Meijers, mijn eigen boek ‘Ademruimte’ en ‘De Man in het Wit’. De Man in het Wit is een roman over de apostel Paulus, geschreven door Johnny Cash, ‘De Man in het Zwart’. ‘Wat heeft u toch precies met Johnny Cash?’ vroeg een ongeveer zestig¬jarige man mij in de wachtkamer op de Matena. Het was een cliënt van één van mijn collega-psychologen die bij ons in de praktijk werkte. ‘Ik zie dat boek hier steeds liggen en ik heb begrepen dat u ook zijn muziek speelt.’ Ik hou er van als mensen hun nieuwsgierigheid niet kunnen of willen bedwingen en dit soort vragen stellen. Ik vroeg me af hoe ik deze vraag hier even snel in de wachtkamer kon beantwoorden. Ik glimlachte om mezelf even tijd te geven. ‘Tja, wat heb ik eigenlijk precies met Johnny Cash?’ ging er door me heen. Er kwamen allerlei gedachten en mogelijke antwoorden naar boven. ‘Dat is een lang verhaal’ begon ik hardop denkend. ‘Ik weet nog precies het moment dat ik voor het eerst de muziek van Johnny Cash hoorde. Ik was toen een jaar of dertien en ik was ’s avonds even bij een wat oudere vriend uit onze kerk thuis, ik weet niet meer wat ik daar deed, maar terwijl ik in de deuropening van zijn kamer stond zag ik zo’n grote professionele bandrecorder uit de jaren zeventig draaien en hoorde ik door de Luxman versterker en de B&W speakers iemand praten met hele aparte ritmische muziek eronder. Rustig en toch stevig. Ik kon niet verstaan waar die man het over had, maar ik hoorde als dertien-jarige in ieder geval wel dat hij iets heel belang¬rijks te vertellen had. Het leek een soort preek die met volle overtuiging en gezag werd uitgesproken en ik was direct nieuwsgierig waar hij het over had. ‘Wie is dat?’ vroeg ik aan mijn vriend. ‘Dat is Johnny Cash’ zei hij. ‘Waar heeft hij het over?’ ‘Geen idee’ zei hij nuchter. ‘Maar je mag wel een bandje lenen’. En zo kreeg ik de LP ‘Welcome to Europe’ mee op cassette. Sindsdien draai ik zijn muziek regelmatig en zing ik zelf veel van zijn liedjes.’ Ik besefte dat dit eigenlijk nog geen antwoord op zijn vraag was, althans niet het antwoord dat ik eigenlijk wilde geven, maar voor een praatje in de wachtkamer vond ik het al een heel verhaal. ‘Heeft u zelf ook iets met Johnny Cash?’ vroeg ik hem. Ook hij moest even denken zag ik, maar zijn hoofd begon langzaam ja te knikken. Hij schraapte zijn keel even en zei: ‘Ik heb lang geleden zijn film gezien, The Gospel Road, toen die net uitkwam in de jaren zeventig. Dat was in een koffiebar, ik was toen nog jong, maar die film heeft toen een diepe indruk op me gemaakt. Ik herinner me nog precies dat beeld van het kruis aan het eind van die film met een ondergaande zon erachter en dan zie je ineens een vliegtuig over dat kruis vliegen. Dat bracht het kruis ineens heel dicht naar onze tijd in de jaren zeventig. Dat beeld ben ik nooit vergeten.’ Hij staarde naar de tafel die midden in onze wachtkamer staat en tot mijn verbazing zag ik dat zijn ogen vochtig werden. ‘Ik zag iedere keer dat boek van hem hier liggen en ik dacht ik moet dat toch eens aan meneer Goedegebuure vragen, wat heeft u precies met Johnny Cash. Maar dat beeld aan het eind van die film, dat is me altijd bijgebleven.’ We bleven even stil en staarden nu allebei naar de tafel. Er gingen allerlei dingen door me heen om er nu aan toe te voegen. Over het geloof van Johnny Cash, over ‘The Gospel Road’, de film die Johnny Cash helemaal uit eigen zak gefinancierd had en die hij zelf als zijn belangrijkste levensproject zag. ‘Dat is bijzonder om te horen’ zei ik. ‘Bedankt’. Dat zinnetje zei misschien niet zoveel, maar het drukte wel het best uit wat ik vond van ons gesprekje. Iets in me zei dat ik het hier bij moest laten. Iemand was met zijn gedachten weer terug bij een moment in een koffiebar halverwege de jaren zeventig. Een moment dat het kruis van Jezus door de film van Johnny Cash een tijdreis van een kleine tweeduizend jaar had gemaakt en dichtbij hem was gekomen. ‘De Man in het Wit’ in mijn wachtkamer liet hem nu een wat kortere tijdreis maken van een jaar of vijfendertig, maar dan weer terug. Ik moest me er misschien verder niet mee bemoeien. ‘Ik moet weer verder’ zei ik met een beleefde glimlach. Hij knikte. We gaven elkaar een hand en ik liep de wachtkamer uit en zag nog net hoe hij weer ging zitten aan de grote tafel. Op een of andere manier duikt Johnny Cash altijd weer op in mijn leven. Soms verwacht, maar vaak volslagen onverwacht. Toen ik op die avond begin jaren tachtig het cassettebandje ‘Welcome to Europe’ kreeg stopte ik het ’s avonds laat in mijn slaapkamer op de zolder van ons huis in Vlissingen direct in mijn cassetterecorder. Een mono portable player met vijf grote drukknoppen zoals je ze in die tijd veel zag. Eén rode knop en vijf zwarte knoppen, een klepje dat langzaam openging en een ingebouwde mini-luidspreker waar je voornamelijk midden-tonen door hoorde. De hoge en lage tonen moest je er zelf bij verzinnen, maar als je je oor op de luidspreker legde kon je ze horen. Althans: ik meende ze te horen. Ik luisterde tot in de nacht de hele tape af en hoorde allerlei soorten muziek die ik nog niet kende. Ik hoorde voor het eerst ‘Hello. I’m Johnny Cash’ en een hoop juichende mannen waarna ‘Folsom Prison Blues’ werd ingezet. Ik had tot op deze avond nog nooit van Johnny Cash gehoord, maar deze intro gaf de indruk van iemand die op handen werd gedragen door zijn publiek. Ik hoorde voor het eerst ‘I walk the line’, met allemaal gitaarloopjes die ik als beginnend gitarist gelijk snapte en goed kon volgen. Ik hoorde vreemde nummers met een krijsende, valse vrouwenstem er doorheen (‘Allegheny’) en ik hoorde de preek die ik die avond eerder op de bandrecorder had gehoord. Het nummer bleek ‘Look at them beans’ te heten. Het verhaal ging mijn Engels te boven, maar ik begreep wel dat het over zijn vader ging. De stijlen op ‘Welcome to Europe’ zijn heel divers en komen (zoals ik toen nog niet wist) uit hele diverse perioden van de toenmalige carrière van Johnny Cash. Maar zijn stem had overal dezelfde krachtige overtuiging en was een soort kruising tussen een prediker die wel eens bij ons in de kerk kwam en de held van een klassieke western uit de jaren zestig. Ik kon nog maar een gedeelte van de teksten verstaan, maar alles waar hij over zong klonk me als iets belangrijks in de oren. Ik wilde weten waar het over ging. Met dezelfde leergierigheid waarmee ik in die tijd de Bijbel en studieboeken over de Bijbel las, begon ik ook de nummers van Johnny Cash uit te pluizen. ‘Folsom Prison Blues’ en ‘A boy named Sue’ waren met mijn VWO2 engels goed te begrijpen. Maar van ‘I walk the line’ begreep ik niets. Wat is een ‘close watch on this heart of mine’? Wat betekent ‘I keep the ends out for the tie that binds’? Een engels woordenboek erbij mocht niet baten. Ook de melodie had iets mysterieus: ik had geen idee in welk akkoord het nou eigenlijk stond terwijl het toch erg simpel klonk en de tekst leek over iets heel dieps te gaan wat ik niet kon pakken. Het was op zich makkelijk te vertalen in het Nederlands, maar ik kreeg niet helder wat Johnny Cash er mee bedoelde en dus ook niet waarom hij het met zoveel gezag zong. ‘Gezag’ is misschien wel het woord dat er het best bij past. Al begreep ik hem niet, ik geloofde hem. Terugkijkend denk ik dat dat ‘gezag’, die overtuiging waarmee Johnny Cash zong me ook aansprak. Misschien was ik daar onbewust wel naar op zoek. Ik was zeker in die periode van mijn leven te typeren als verlegen. In de klas bleef ik het liefst op de achtergrond en als een docent mij een vraag stelde in de groep voelde het alsof ik in mijn onderbroek in een arena stond en vijftigduizend man in hard hoongelach zou uitbarsten bij elk woord dat ik zou uitspreken of elke beweging die ik zou maken. Schaamte, een pijnlijke diepe schaamte voor mijn stem, mijn woorden, mijn geluid, mijn blik. Voor mezelf. Het dieptepunt kwam toen een godsdienstleraar mij midden in de klas ineens vroeg: ‘Matthijs, hoe gaat het eigenlijk met jou?’ Hij vroeg dat waarschijnlijk omdat hij had gehoord dat mijn zus ernstig ziek was en dat dat een grote impact had op ons gezin. Ik was er inmiddels wel aan gewend dat mensen aan me vroegen hoe met mijn zus ging of met mijn moeder, maar ik was niet voorbereid op iemand die mij midden in de klas ineens vroeg: ‘Matthijs, hoe gaat het eigenlijk met jou?’ Ik weet nog dat het helemaal stil werd in de klas en dat alle ogen op mij gericht waren. De klas veranderde weer in de arena en zat nu niet alleen vol kwaad¬aardige mensen met leedvermaak, maar er waren ook nog eens honderden verblindende schijnwerpers op me gericht, bediend door monsterachtige wezens die me zwijgend aankeken. Mijn hele systeem draaide binnen een fractie van een seconde op hoogspanning zoekend naar één mogelijkheid: onmiddellijk verdwijnen, onzichtbaar worden, de aandacht afleiden. Get the hell out of here. Maar er was geen mogelijkheid om te verdwijnen en het meest afschuwelijke dat er voor mij als dertien-jarige jongen kon gebeuren gebeurde: ik barstte midden in de klas in huilen uit. Mijn laatste stukje zelfrespect knakte doormidden. Ik hoorde mezelf snikken en zwoer in mijn hart ondertussen dat dit me nooit meer in mijn leven zou overkomen. Die avond zette ik mijn net ontdekte Johnny Cash op en keek strak in de scheerspiegel die ik had gekocht. Ik dacht aan de meest verdrietige, beangstigende en beschamende zaken die ik me maar kon voorstellen terwijl ik ondertussen mezelf strak bleef aankijken zonder een spier van mijn gezicht te vertrekken. ‘Hello. I’m Johnny Cash’ zei ik zo onbewogen en zelfverzekerd mogelijk. Well if they freed me from this prison If that railraod train was mine I bet I'd move it on a little farther down the line Far from Folsom Prison, that’s where I want to stay Een paar maanden later ging ik naar een jongenskamp van onze kerk. Ik nam mijn Spaanse gitaar met nylon-snaren mee (mijn eerste eigen gitaar!) en tot mijn aangename verrassing waren er nog twee gitaar-fanaten: Ruben en Bob. We speelden alle christelijke kampliedjes die we daar leerden, maar zodra we met zijn drieën in het gras zaten kwamen de Johnny Cash songs tevoorschijn. Ik kende inmiddels I walk the line, Folsom Prison Blues en zelfs A boy named Sue helemaal uit mijn hoofd. De nummers werden gelijk populair bij de hele groep en toen er na een ochtend-bijbelstudie even tijdvulling tot aan het eten nodig was begon de hele groep te roepen om ‘Folsom Prison Blues’. En zo stonden Ruben, Bob en ik op ons veertiende voor het eerst een Johnny Cash hit te zingen, inclusief de intro ‘Hello, I’m Johnny Cash’ met een zware stem en luid gejuich en gebrul door een veertigtal jongens van onze leeftijd. Het voelde echt kick; ik stond niet meer in mijn onderbroek in de arena, maar had nu liedjes, een verhaal en een stem waar iedereen van ging juichen. We kenden alle drie nog maar een paar akkoorden, maar ik weet nog precies dat Ruben steeds een E7 speelde in plaats van een E wat het nummer in onze beleving echt een stoer geluid gaf. ‘A boy named Sue’ moest er ook achteraan en ik hoor de hele groep nog meebrullen: ‘My name is Sue! How do you do?!’ Zelfs mijn kleding-stijl is in mijn tiener-jaren beïnvloed door Johnny Cash. Het zal ergens rond mijn 15e zijn geweest dat ik ineens zeker wist dat ik een lange zwarte winterjas wilde hebben. Het liefst een dure, honderd procent wol en extra lang. In die tijd waren er nog geen Gothics en ik kan me niet herinneren dat er meer jongens in een dergelijke jas rondliepen. Mijn moeder reageerde verbaasd op mijn voorkeur, maar tot mijn verrassing vond ze het juist wel mooi en hielp ze me om er een uit te zoeken. We kochten de jas bij Coster herenmode in Vlissingen, een zaak waar je toen bij elke aankoop een plastic beker kreeg in allerlei felle kleuren. Die plastic beker ondermijnde het stoere Johnny Cash gevoel een beetje, maar vooruit. Ik weet nog dat ik het spannend vond toen ik voor het eerst in mijn lange jas naar school ging. Mijn vrienden keken me aan met een mengeling van spot en respect, maar niemand zei er iets van. Precies wat ik had gehoopt. Ik voelde dat ik nu echt een eigen stijl had, weliswaar overgenomen van iemand anders, maar dat was iemand die zij zeker niet kenden, want Johnny Cash was in de jaren tachtig volkomen onzichtbaar voor Nederlandse tieners. Ik kan een glimlach, maar ook een licht gevoel van weemoed niet onderdrukken terwijl ik dit zit te schrijven in het panorama-restaurant van een vliegveld. De vliegtuigen die ik hier ondertussen zie landen en opstijgen maken me extra bewust van de tientallen jaren die sinds dat moment zijn gekomen en gegaan. Maar ook van alle gebeurtenissen, levensfasen en ontmoetingen die mij allemaal hebben gevormd tot wie ik nu ben. En soms ook beschadigd. Maar ook alle beschadigingen hebben mij gevormd tot de man die ik nu ben, inclusief de littekens op mijn ziel. Het is bizar maar tegelijkertijd ook geruststellend dat ik ruim dertig jaar later nog steeds graag de Bijbel lees en deze maand nog een paar keer ‘Folsom Prison Blues’ heb gespeeld op verschillende podia met onze band Cashflow3. Terug naar de vraag uit de wachtkamer: ‘Wat heeft u precies met Johnny Cash?’ Al schrijvend is ondertussen wel helder dat ik zeker iets heb met Johnny Cash. Maar wat het precies is, is lastig te verwoorden. Is het de muziekstijl? Gedeeltelijk; want Johnny Cash heeft in de loop der jaren heel wat muziekstijlen geprobeerd en heeft van producers ook heel wat muziekstijlen opgelegd gekregen. Ik moet er altijd weer aan wennen, maar uiteindelijk vind ik het bijna allemaal mooi. De American Recordings uit de jaren 1993-2003 zijn van een totaal andere snit dan de CBS-platen uit de jaren zestig. Maar toch ook weer onomstotelijk Cash. Is het zijn stem? Tja, misschien. Zijn het zijn teksten? Is het zijn voorliefde voor gospels en zijn interesse in de Bijbel? Of zijn het misschien zijn gevechten met de wereld en zichzelf waar ik me in herken? Tja. Ik weet het niet precies. In ieder geval is zijn geschiedenis verweven is geraakt met mijn geschiedenis. Ik luister al ruim 30 jaar naar deze muziek en allerlei songs, uitspraken, melodieën en klanken zijn gekoppeld geraakt aan allerlei periodes en gebeurtenissen uit mijn leven. Sommige teksten verwoordden voor mij als tiener precies wat ik voelde; dat gaf me het gevoel dat ik blijkbaar niet helemaal alleen was op deze wereld. Andere teksten gaven me hoop, kracht. En soms bracht de bekende boom-chicka-boom sound gewoon ritme, orde in mijn gedachten en gevoelens. In de discografie en het verhaal van Johnny Cash herken ik misschien onbewust wel de verschillende fasen waar ik als jongen, als man, als muzikant, als publicist, als schrijver, als christen doorheen ga. En ook de invloed die ontwikkelingen in de maatschappij, de politiek en de techniek enzovoort op je leven hebben. Om met het laatste even verder te gaan: er zijn amper artiesten te bedenken die vijfig jaar lang platen hebben gemaakt met zulke totaal verschillende studio-mogelijkheden. De apparatuur waarmee de beroemde American Recordings zijn opgenomen, is op geen enkele manier te vergelijken met de studio-apparatuur van de Sun-record studios waar Johnny in 1955 zijn eerste opnames maakte. Zijn de American Recordings na 1997 met portable ADAT’s opgenomen en met ProTools op een iMac gemixt, in de jaren vijftig was een halve huiskamer vol buizenapparatuur en bewegende onderdelen nodig met hooguit vijf procent van de mogelijkheden van nu. In de jaren vijftig was de delay (een hele duidelijke echo met behulp van een soort bandrecorder die het zojuist opgenomen geluid direct weer afspeelde) ongetwijfeld het meest opzien-barende en innovatieve studio-effect dat je aan een opname kon toevoegen. Het creëerde een heel nieuw geluid dat mensen in die tijd associeerden met futuristische ruimteschepen, tijdmachines, films. Het had iets spookachtigs, iets mysterieus, maar ook iets indringends. Op de eerste platen van Johnny Cash en de Tennessee Two hoor je duidelijk dat de zangstijl, de muziek en de gitaartechniek geïnspireerd is door de mogelijkheden die het delay-apparaat creëerde. Staccato zingen is zonder delay al snel vervelend om naar te luisteren, maar met een delay op je stem is staccato zingen en praten ineens heel indrukwekkend. Nieuwe studiotechnieken inspireren muzikanten om te gaan experimenteren met geluiden en andere stijlen. Ik heb nog net de tijd meegemaakt dat in de muziekwereld alles analoog was en je voor elk geluidseffect een apart duur apparaat moest kopen. Ik kan me nog de kick herinneren die ik samen met mijn vriend en gitarist van onze band, Oscar Bax, beleefde toen we voor het eerst met delay speelden. Ik zal toen een jaar of vijftien zijn geweest en Oscar was begin twintig. Ik kende Oscar uit de kerk. Ik heb leuke herinneringen aan de kerk waar ik opgroeide in de jaren tachtig in Oost Souburg. We hadden een behoorlijk hechte groep als tieners die zich erg bewust waren van het verschil tussen de ‘kerk’ en de ‘wereld’. We werden door onze toenmalige jeugdleider stevig onderwezen in de Bijbelse principes van de ‘Vergadering van gelovigen’ waar wij bij hoorden. In die tijd was de ‘Vergadering’ een groep die zich niet inliet met christenen uit andere kerken, dus waren wij als tieners extra op elkaar aangewezen. Oscar was helemaal niet in de kerk opgegroeid. Hij kwam uit een Indonesische muzikale familie en speelde als klein jongetje al gitaar in de familieband. Met kerk of geloof had hij niets. Maar tijdens een optreden van Tony Goodwin, een amerikaanse gospelzanger, was hij geraakt door het verhaal van het evangelie en was christen geworden. Via zijn broer John was hij in onze kerk terecht gekomen, nieuwsgierig naar alles wat het geloof hem nog meer zou brengen. Oscar was populair: het leek altijd alsof heel Vlissingen hem kende vanuit de sport of vanuit de muziek. Als je met hem praatte kon je niet anders dan hem aardig vinden: hij was altijd enthousiast, altijd positief en stond altijd voor iedereen klaar om te helpen. Als hij een verhaal vertelde lag de hele groep altijd krom van het lachen. Oscar zelf niet in het minst; hij kon gekke situaties en bloopers van zichzelf en anderen zo levendig voor zich zien dat hij van het lachen vaak zijn verhaal niet meer af kon maken. Meestal was dat ook niet meer nodig, want het effect was al bereikt: iedereen kreeg de slappe lach van zijn slappe lach. Als 14-jarige jongen keek ik met respect naar deze populaire man uit de ‘wereld’ die gitaar speelde alsof hij zo uit een lp van Johnny Cash was gestapt. Oscar woonde in een bovenwoning in Vlissingen en had in de berging op de begane grond een heuse studio gebouwd: alle wanden waren helemaal beplakt met eierdozen, er stonden twee ernstig gebutste en gedeukte microfoons in het midden en een grote bandrecorder die hij van zijn broer mocht gebruiken. ‘Moet je horen als we straks de deur dichtdoen Thijs, dan weet je niet meer wat er gebeurt hoor!’ zei hij met zijn immer aanwezige en aanstekelijke enthousiasme. ‘Je weet niet meer wat er gebeurt jongen!’. Oscar wijdde mij in die jaren stap voor stap steeds verder in in de geheimen van muziek. Hij had een eindeloze liefde voor allerlei soorten muziek, geluid en gitaren en kon een half uur lang vol overgave over een bijzonder akkoord praten. Ik hing dan aan zijn lippen. Hij had mij de fijne kneepjes van country-stijl gitaar bijgebracht en me geleerd anders naar muziek te luisteren. Ik was benieuwd wat hij nu weer had bedacht en liep de voormalige berging in. ‘Let op Thijs, we gaan nu de deur dicht doen en dan ga je de stilte horen. Ik weet zeker dat jij nog nooit stilte hebt gehoord, maar hier ga je het horen!’ Ik keek met een soort ontzag naar de gigantische hoeveelheid eierdozen die hij allemaal tegen de muur had geplakt en probeerde me voor te stellen waar hij die allemaal vandaan had gehaald en hoe hij hier urenlang aan het plakken was geweest. Ik kreeg het plaatje niet helemaal rond want er bleef één vraag door mijn hoofd spoken: hoe kom je aan zoveel lege eierdozen? Waar zijn al die eieren gebleven? Hier had een heel leger mee gevoed kunnen worden. Op een of andere manier wist Oscar me altijd weer te verrassen met het eindresultaat van iets waar hij in zijn eentje uren en uren vol toewijding aan gewerkt had. Zonder dat kon je onmogelijk zoveel gitaarstijlen spelen en zoveel verschillende sounds uit één instrument halen. De deur ging dicht. Het was ineens donker en ik hoorde niks. Of dat nou was omdat ik echt niks hoorde of dat ik door Oscars verhaal geloofde dat ik niks hoorde weet ik niet, maar in mijn herinnering was het stil. Muisstil. ‘Hoor je dat? Hoor je de stilte Thijs?’ vroeg hij enthousiast door het duister. ‘Ik hoor het’ zei ik zo ernstig mogelijk. ‘En dan moet je nu eens achter die microfoon gaan staan, dan weet je helemaal niet meer wat er gebeurt’ ging hij in zijn enthousiasme verder. Ik ging braaf achter de microfoon staan en verstelde de standaard zodat de microfoon precies bij mijn mond zat. ‘Let op, nou ga je het beleven, nou ga je het beleven hoor’. Hij klikte aan wat schakelaars en een irritante zoemtoon die een randaarde-probleempje verried werd hoorbaar. Zonder iets tegen elkaar te zeggen spraken we af dat die er niet was en dat we die niet hoorden. Dit paste niet in de volmaakte stilte die we net hadden gecreëerd. ‘Kijk. Dan moet je nu maar eens wat gaan zingen, dan gaat het gebeuren hoor’. In plaats van te zingen zei ik droog ‘test-één-twee-drie’. Ik wist inderdaad niet wat er gebeurde. De kleine donkere, stille ruimte was ineens een megagrote ondergrondse kerker geworden waar van allerlei kanten heel duidelijke echo’s terugkwamen. Wow! Ik kon een grijns niet onderdrukken en voelde ineens een enorme zin om te gaan zingen. ‘Hello. I’m Johnny Cash’ zei ik zo donker mogelijk vol in de microfoon. Alle kerkerruimtes en donkere gangen om ons heen begonnen mee te doen en echoden ‘Hello-hello-hello-hello-hello. I’m Johnny-I’m Johnny-I’m Johnny-I’m Johnny. Cash-cash-cash-cash-cash.’ Ik vergat acuut waar ik was, hoe laat het was, of ik nog huiswerk had en hoe laat ik thuis moest zijn. ‘I hear the train-a-coming …’ gooide ik zo stoer mogelijk in de microfoon. Zingen had ineens een andere dimensie gekregen. Ik vond mijn eigen stem ineens fantastisch, geweldig, indrukwekkend. Ik durfde er ineens van alles mee te doen wat ik normaal gesproken niet durfde. ‘Wop bop a loo bop a lop bom bom! Tutti-frutti …’; het klonk alsof God zelf een booster op mijn stem had gezet waarmee ik nu de hele wereld aan kon sturen. Na een beetje experimenteren ontdekte ik al snel hoe je je stem, het ritme en je zangstijl kon aanpassen aan het tempo van de echo’s zodat het heel strak en ritmisch klonk. Ik wist ineens zeker dat ik staat was een volle arena aan het juichen te brengen. Ik kan me niet meer herinneren hoe dit verder ging, maar dit is wellicht een van die avonden geweest dat mijn vader om twee uur ’s nachts Oscar belde om te vragen of hij wist waar Matthijs was. Op dezelfde manier beluister ik dat Johnny Cash in de jaren negentig ging experimenteren met een andere sound, in zijn geval juist zonder delay. Zijn stem was kwetsbaarder geworden. Maar met de nieuwe opnametechnieken kon deze kwetsbare, oud geworden en doorleefde stem zo authentiek worden opgenomen dat het mooi werd van gebroken¬heid. Dwars door die gebrokenheid heen hoor je nog hetzelfde gezag, dezelfde overtuiging waar hij mee zingt. Je twijfelt geen moment aan wat hij zingt. De techniek maakt de Johnny Cash-sound, maar ten diepste maakt Johnny Cash met de nieuwe technische mogelijkheden iedere keer weer zijn eigen sound. De techniek creëert mogelijkheden, maar je bent zelf de baas over wat je met deze mogelijkheden doet. Ik herken dat als ik terugkijk op de afgelopen zevenenveertig jaar. De snelle ontwikkeling van internet, digitalisering en draadloze techniek heeft een enorme impact gehad op mijn leven als babyboomer. Zonder internet had ik mogelijk geen eigen praktijk gehad, had ik wellicht geen boek geschreven en speelde ik misschien ook wel niet in een Johnny Cash cover band en had ik niet zoveel live-optredens van Johnny Cash kunnen terugzien. Het is een raar idee dat technische ontwikkelingen om je heen zo’n invloed op je eigen leven en je eigen geschiedenis. Maar tegelijkertijd besef ik terugkijkend dat ik zelf op mijn eigen manier iets met deze technische ontwikkelingen heb gedaan en ze heb ingezet voor waar ik in geloof en wat ik wil bereiken. Internet heeft mij zowel als beginnend schrijver (wat ik natuurlijk nog steeds ben) en als amateur-muzikant een podium gegeven waardoor mijn schrijfsels en mijn muziek bij die mensen terecht-kwamen die het waardeerden en er iets aan hadden. Nog één keer terug naar de wachtkamer. Wat heeft u toch met Johnny Cash? Veel. Nu ik dit eerste hoofdstuk heb geschreven besef ik dat dit nog maar het begin is van een lang verhaal. Een lang verhaal over een ontdekkingsreis door dit leven waar ik op allerlei kruispunten Johnny Cash weer tegenkwam. Niet als een soort heilige of een icoon. Maar als iemand die zelf ook op ontdekkingstocht was en door diepe dalen heen ging. Als iemand die zelf ook een typische dertiger, veertiger, vijftiger en zestiger is geweest en zoals het een kunstenaar betaamt zingend en schrijvend verwoordde wat hij tegenkwam. Zowel de vragen als de antwoorden die hij ontdekte. Iemand die zichzelf soms helemaal kwijt raakte en op andere momenten weer tot zichzelf kwam en deed waar hij voor gemaakt leek te zijn. Hij vertelde zijn verhaal in de hoop dat ergens op de wereld iemand rondliep die daar iets aan zou hebben. Wel, zo is het gegaan. Nu ik dit hoofdstuk heb geschreven, staat voor mij vast dat ik verder ga schrijven tot ik mijn verhaal verteld heb.
0 Opmerkingen
Laat een antwoord achter. |
Archieven
April 2025
CategorieënAlles Autisme Autonomie Borderline Chronisch Psychisch Lijden Diagnostiek DSM V Empathie Geloof Herkenning Informatie Voor Naasten Johnny Cash Langdurige Problematiek Liefdesverdriet Lijden Persoonlijk Psychologie Psychopathologie Relationele Ontwrichting Therapeutische Klik Therapiematch Trauma |
Wil je meer weten over mijn werk als psycholoog, schrijver of muzikant? Kijk dan op één van mijn websites.