Leven naast iemand met een posttraumatische stressstoornis (PTSS) vraagt moed, liefde en uithoudingsvermogen. Het kan verwarrend, uitputtend en ontregelend zijn. Je ziet iemand van wie je houdt worstelen met angsten, wantrouwen, doemscenario's of juist zich verstoppen achter een emotionele muur. Je wilt er voor diegene zijn, maar voelt je soms machteloos of zelfs afgewezen. Misschien loop je op eieren, of juist tegen muren op. Dit artikel is bedoeld voor jou — de partner, ouder, vriend, broer, zus of collega — die probeert te blijven staan naast iemand die geraakt is door trauma.
PTSS van binnenuit: wat je niet altijd ziet Mensen met PTSS leven in een staat van continu alarm. Alsof hun lichaam en geest 24 uur per dag op ‘stand gevaar’ staat. Zelfs jaren na het trauma kunnen ogenschijnlijk gewone situaties plotseling diepe angst, woede, grote paniek of verstarring oproepen. Bij complexe PTSS (meerdere langdurige traumatiserende ervaringen en leefsituaties, meestal in de kindertijd) is deze alarmstand nog veel intenser. Wat je misschien niet ziet:
Trauma laat niet alleen sporen achter in je geheugen, maar ook in je lichaam, je zelfbeeld, je manier van denken en voelen. Voor mensen met PTSS is de wereld per definitie onvoorspelbaar en bedreigend geworden — en dat geldt vaak ook voor relaties. Daardoor reageert iemand met PTSS ook op jou soms vijandig, angstig of diep teleurgesteld. Terwijl je juist zo graag wil helpen. Wat voor jou emotioneel gezien een slootje is waar je even overheen moet springen, kan voor hen een rivier zijn waar ze doorheen moeten zwemmen naar de overkant en waar de golven continu over hun hoofd slaan. Elke relatie die in de loop der jaren veilig is geworden, is daarom goud waard. Bescherm die. Wees nooit negatief over een ander 'veilig' persoon, ook niet als je zelf moeite hebt met die persoon; loyaliteitsconflicten worden voor mensen met PTSS bijna altijd een nieuw trauma. Een relatiebreuk met een vertrouwenspersoon is ernstig ontwrichtend voor iemand met (complexe) PTSS. Het leidt meestal tot ernstige terugval en de weg naar herstel kan daardoor vele jaren langer duren zo niet geblokkeerd worden. Het moeten kiezen tussen twee vertrouwenspersonen die elkaar niet vertrouwen is één van de meest onveilige, wrede en innerlijk verscheurende situaties waar iemand met (complexe) PTSS in terecht kan komen. Probeer dat ten koste van alles te voorkomen. Praat met elkaar en altijd met respect over elkaar. Wat PTSS met jou kan doen Het is belangrijk om te erkennen wat het met jou zelf doet om naast iemand te staan met PTSS:
Dit is normaal. Je bent geen slechte partner, ouder of vriend als je het moeilijk vindt. Ook jouw gevoelens mogen er zijn. Je hoeft jezelf niet op te laten branden om trouw te zijn. Wat helpt (en wat niet) Hieronder een overzicht van wat soms wél helpt — en wat je beter kunt vermijden, hoe goedbedoeld ook. ✅ Wat helpt: 1. Erken de pijn zonder deze op te willen lossen. Zeg: “Ik zie dat het je pijn doet. Maar je hoeft het niet alleen te dragen.” 2. Blijf nabij, ook als je niks kunt zeggen. Stilte, een blik of gewoon aanwezigheid kunnen meer betekenen dan advies. 3. Stel vragen vanuit medeleven en vermijdt zelfs de schijn van correctie. Bijvoorbeeld: “Wat gebeurt er van binnen bij jou als dit wordt gezegd?” 4. Zorg goed voor jezelf en leg dat soms uit. Het helpt niemand als jij opbrandt. Zoek steun, rust en grenzen. Mensen met PTSS begrijpen dat! 5. Leer over PTSS, maar zie de persoon, niet een wandelende diagnose. Elk mens is uniek — en méér dan zijn of haar littekens. 6. Blijf vriendelijk, voorspelbaar en duidelijk. Plotselinge veranderingen, een gefronste blik of onduidelijke communicatie kunnen onveilig voelen. 7. Geef ruimte voor terugtrekking zonder het persoonlijk te nemen. Soms is afstand nemen een manier om emotionele overbelasting te voorkomen. 8. Gebruik geen druk, maar nodig uit. Bijvoorbeeld: “Je bent welkom om mee te gaan — maar voel je niet verplicht.” 9. Herinner hen zachtjes aan wie ze zijn. Benoem kwaliteiten, niet persé als compliment maar als herkenning van hun waarde. 10. Besef: herstel gaat niet in een rechte lijn. Er zullen goede en slechte dagen zijn. Dat hoort erbij. 🚫 Wat beter niet te zeggen (hoe goedbedoeld ook): 1. “Je moet het gewoon een keer loslaten.” 2. “Het is toch al lang geleden?” 3. “Anderen hebben het nog erger.” 4. “Je denkt echt te negatief.” 5. “Je moet jezelf gewoon ook een keer vergeven.” 6. “Waarom doe je zo moeilijk? Maak je het nou zelf niet veel groter?” 7. “Ik snap precies hoe je je voelt.” 8. “Misschien was het toch niet zo erg.” 9. “Je moet doorgaan met je leven. Dat is de moeite waard.” 10. “Kom op, je bent sterker dan dit!” Dit soort opmerkingen kunnen gevoelens van schaamte, zelfverwijt of machteloosheid triggeren. Vaak versterkt het de innerlijke criticus of aanklager die al dagelijks praat of zelfs schreeuwt: “Zie je wel, je stelt je aan. Je ben een last!”. Waarom deze opmerking zo pijnlijk zijn? Mensen met PTSS worden continu geconfronteerd met autonome angstreacties waar ze geen controle over hebben. De meest stoere Navy SEALs kunnen zo ernstig getraumatiseerd raken dat ze 20 keer per dag een paniekaanval krijgen van volkomen onschuldige geluidjes. Dit voelt voor hen zelf vaak als heel stom, als falen en kan tot zelfveroordeling of zelfs zelfhaat leiden. Elke opmerking die suggereert dat ze dit toch een beetje zelf in de hand hebben, (“denk eens even rustig na over de herkomst van dat geluid”), komen pijnlijk hard aan. Het bevestigt het besef totaal niet begrepen te worden. Het balanceren tussen begrip geven enerzijds, maar ook je eigen kijk op de realiteit vasthouden anderzijds kan heel lastig zijn. Het is niet te voorkomen dat je iemand met PTSS soms pijnlijk raakt. Meestal helpt het om eerlijk te bespreken wat er gebeurde. Mensen met PTSS kunnen over het algemeen achteraf je opmerking die pijn triggerde, wel weer relativeren. Wederzijds begrip werkt genezend. Grenzen stellen is óók liefde Soms is het nodig om grenzen te stellen — uit zorg voor jezelf én de ander. Dat is geen afwijzing, maar juist een manier om de relatie gezond te houden. Zeg bijvoorbeeld:
Zorg dragen is geen alles-of-niets. Het is balanceren; je eigen evenwicht bewaren. En soms heeft echte nabijheid juist ruimte nodig. Tot slot: trouw zijn zonder jezelf te verliezen Mensen met PTSS hebben niet alleen therapie nodig — ze hebben ook relaties nodig waarin ze zichzelf mogen zijn. Niet perfect, nog niet hersteld, maar aanwezig. Jouw nabijheid, je respect, je zachte ogen kunnen enorm helend zijn. Niet omdat je alles begrijpt of oplost, niet omdat je alles perfect doet, maar omdat je blijft. Blijven is misschien wel het meest genezende dat er is. Maar vergeet niet: jij bent óók een mens met je eigen gevoelige plekken op je ziel en net als elk mens ook dingen die jou triggeren. Jij mag moe zijn. Jij mag ook je strijd hiermee hebben. Jij mag hulp vragen. Je mag een grens stellen. Jij bent belangrijk! Wil je iemand met PTSS echt helpen? Zorg dan ook goed voor jezelf. Want 'jezelf' is wat je te bieden hebt.
0 Opmerkingen
12/4/2025 0 Opmerkingen Sorry voor alle labels ...Lieve trouwe zorger, dappere bemoediger, Dankjewel voor alles wat je in al die jaren hebt gedaan voor zoveel mensen. Je hebt zoveel medereizigers op je levensreis die in nood waren bemoedigd. Getroost. Geholpen. Je hebt met elk woord, elke zin en elk beeld dat je hebt uitgedeeld, verbondenheid, herkenning of troost gegeven aan mensen die eenzaam waren. Ondanks - en dankzij - je eigen eenzaamheid en pijn zag je hen. Je begreep hen. Je hebt liefde uitgedeeld. Liefde waar je zelf zo naar zocht. En nog steeds zoekt. Ze weten zich gezien. Door jou. Sorry voor alle labels die daarom op je geplakt zijn door mensen die er 'verstand' van hebben. Ze hebben op basis van allerlei theorieën je oprechte naastenliefde gereduceerd tot 'probleemgedrag' waar je vanaf zou moeten. Dat is heel pijnlijk want het doet groot onrecht aan jou. En aan de offers die je voor zoveel mensen hebt gebracht. Sorry voor al die vernietigende professionele oordelen en termen die we in de psychologie bedacht hebben. Ik bid dat ze van je af mogen glijden. Twijfel niet, lieve zorger. Wat je uit liefde hebt gedaan, heeft eeuwig waarde! Zelfs na jouw leven zal dat doorwerken. Liefde is geen stoornis. Medelijden met anderen is geen ziekte. Ook niet als het vanuit je eigen pijn, lijden of eenzaamheid is ontstaan. Juist dan niet ... ! Het is iets ongelofelijk moois en kostbaars. Daarom is de prijs misschien zo hoog ... Liefde is niet te analyseren. Waar mensen dat toch doen, maken ze het mooiste in dit leven kapot. En ook het mooiste in jou. Het meest pure van jezelf. Wees daarom dapper. Weiger de labels. Verscheur de analyses. Noem het: goed! Noem het: waardevol! Iets verkeerds moet je vanaf; daar ben je niet zuinig op. Maar iets waardevols mag je beschermen. Daar alleen durf je zuinig op te zijn. Schud je hoofd als ze op je inpraten met hun labels. Hou vol. Je bent goed zoals je bent, ook al moet je daar een hoge prijs voor betalen. En vinden veel mensen die prijs misschien té hoog. Of misschien wel eng omdat ze het niet kennen. Ga steeds weer naar het kruis. Het kruis is het bewijs dat Liefde zo kwetsbaar is. En een hoge prijs heeft. Het klopt dus. Ik bid je de liefde van Jezus toe. Meer Liefde dan je ooit kunt uitdelen. Dat is dus heel veel in jouw geval. Hij draagt je in Zijn hart. Forever. Dankjewel. Voor al je liefde. Het is overgekomen. Het is op de juiste plek geland. Het blijft daar. Het zal haar uitwerking hebben. Het gaat nooit meer kapot. Want liefde vergaat nooit. Nooit. Het blijft. Forever. Over geloof in labels, de kracht van nuance en de vergeten kunst van twijfelen. Ik ben op mijn 57e blij met mijn jongere collega's in de GGZ. Ik ben onder de indruk van de drive, de liefde, de tact, de deskundigheid en de wijsheid die ze hebben. Waar ik 10 jaar geleden nog wel eens stiekem dacht: 'laat mij dat maar doen', denk ik nu steeds vaker: 'dat kun jij veel beter dan ik'. Hoe langer ik in dit vak zit, hoe meer ik besef wat ik allemaal niet kan en niet weet en hoe mijn waarneming na tienduizenden therapiesessies ook niet meer bepaald 'objectief' is. Er is alleen één ding dat mij soms zorgen baart. En dat is het gemak waarmee DSM 5 diagnosen als bewezen 'entiteiten' worden gezien. Ik hoor (nog steeds of steeds vaker?) professionals met een bepaalde stelligheid zeggen: "Deze cliënt heeft overduidelijk autisme." Of: "Zij is echt een borderliner." Als psycholoog met inmiddels wat meters op de teller door scha en schande en een achtergrond in zowel klinische psychologie als levensbeschouwelijke reflectie, roept dat bij mij zorg op. Niet omdat ik het bestaan van psychisch lijden ontken. Integendeel. Maar omdat ik me afvraag: weet je dat zéker? Wat bedoel je daar eigenlijk mee? En: besef je wat je daarmee over en ook tegen iemand zegt? We leven in de laatste versie van het 'spreadsheet-tijdperk': alles moet meetbaar en controleerbaar zijn. Diagnoses geven structuur, verklaren gedrag en openen de deur naar behandeling en vergoeding. Maar tegelijkertijd sluipt er een hardnekkige denkfout in: we gaan geloven dat het label de realiteit ís. Dat wat ooit bedoeld was als beschrijving van gedrag, nu een psychologische of zelfs biologische waarheid geworden is. Een hersenziekte. Een objectief vast te stellen afwijking. En daar gaat het echt grondig mis. De DSM 5 is een classificatie systeem, geen verklarings model. Het groepeert symptomen die vaak samen voorkomen en hangt daar een naam aan. Het zegt niets over oorzaak of biologische basis. Toch doen we vaak alsof dat wel zo is. "Autisme is een neurologische ontwikkelingsstoornis," leren studenten. Maar er is geen hersenscan, geen bloedtest, geen genetische marker die autisme ondubbelzinnig kan vaststellen. Dat geldt voor vrijwel alle DSM 5 labels! Het zijn slechts gegroepeerde gedragsstijlen, denkstijlen en gevoelspatronen waar we in de afgelopen eeuw om allerlei redenen labels aan hebben gehangen. Zijn er dan geen biologische correlaten? Zeker wel. Maar ze zijn statistisch, niet specifiek. Gemiddeld is de hippocampus kleiner bij mensen met een depressie. Gemiddeld is er wat andere hersenactiviteit meetbaar bij mensen met ADHD. Maar dat zegt nog niets over de individuele cliënt tegenover je. Gemiddeld zijn luisteraars van Bach introverter en zijn luisteraars van dance-muziek extraverter. Maar ik ken ook extraverte Bach-liefhebbers en introverte dance-luisteraars. Een correlatie zegt niets over oorzaak en gevolg. Er is geen hersenscan, geen bloedtest, geen genetische marker die autisme ondubbelzinnig kan vaststellen. Dat geldt voor vrijwel alle DSM 5-labels. Wat er feitelijk gebeurt, is dat we clusters van gedrag en beleving (soms ontstaan uit pijn, trauma, verwaarlozing of overbelasting) omkatten tot medische entiteiten. We maken van menselijke complexiteit een diagnose. En als we die diagnose vaak genoeg gebruiken, gaan we erin geloven. Dan is iemand autistisch. Dan heeft iemand borderline. Dan ben je je label.
Deze manier van denken is begrijpelijk, maar risicovol en voor sommige cliënten in de GGZ ronduit schadelijk of zelfs traumatisch. Ze leidt tot verenging, tot statisch denken en soms tot zelfstigma. Ze kan het gesprek over over betekenis, context en herstel in de weg zitten. Terwijl juist daar ruimte ligt voor groei, voor hoop, voor begrepen worden, voor menselijke ontwikkeling. Gelukkig zijn er ook andere geluiden. Denk aan het RDoC-model van het NIMH, aan de netwerktheorie van Borsboom en collega's, aan de Nieuwe GGZ-beweging in Nederland. Ze pleiten voor een bredere blik, voorbij het stoornisdenken. Voor aandacht voor de unieke levensverhalen van mensen. Voor ruimte om te zeggen: ik weet het nog niet precies, maar ik wil het wel samen met jou onderzoeken. Als we in de GGZ iets mogen herontdekken, dan is het de kracht van het niet-weten. Van bescheidenheid. Van klinisch redeneren in plaats van protocollair plakken. Want uiteindelijk zijn we hier niet om mensen in hokjes te stoppen, maar om hen te helpen leven. Matthijs Goedegebuure 28/3/2025 0 Opmerkingen Als het niet meer 'klopt' van binnen – over congruentie, trauma en psychische gezondheidSoms heb je van die dagen waarop alles moeizaam voelt. Je gedachten blijven hangen in mist, de woorden willen niet komen, en het contact met anderen schuurt. Je doet je best, maar het 'klopt' allemaal niet. Je voelt: dit ben ik niet echt. Maar ik weet ook niet goed hoe ik nu wel mezelf kan zijn.
Die ervaring is niet uitzonderlijk. Iedereen herkent dit in een bepaalde mate. Mensen die wat gevoeliger of introverter zijn hebben dat vaker dan nuchtere of extraverte types. Maar voor veel mensen met psychische klachten — en zeker bij complexe trauma’s en/of een onveilige hechtingsgeschiedenis — is het een terugkerend thema. En kan het tot grote wanhoopsgevoelens leiden. En dat heeft alles te maken met een klassiek kernbegrip uit de psychologie: congruentie. Wat is congruentie eigenlijk? Congruentie betekent: dat wat je van binnen ervaart, op een bij jou passende manier zichtbaar, merkbaar en/of hoorbaar kunnen maken aan de buitenkant. 'Jezelf zijn'. Wat je in je binnenwereld voelt, denkt of gelooft is in lijn met wat je aan de buitenkant doet, toont of zegt. Je 'klopt'. En dat woord is hier niet zomaar gekozen: het resoneert met iets diepers. Wanneer je binnen- en buitenwereld met elkaar met elkaar 'kloppen', voel je dat in je lijf. Het geeft rust. Je hoeft niets te forceren, te verbergen of bij te sturen. Je kunt gewoon zijn wie je bent. 'Dit is wie ik ben'. Je 'bestaat'. Carl Rogers, een invloedrijke psycholoog uit de vorige eeuw, grondlegger van de 'client centered therapy', beschreef congruentie als een van de belangrijkste kenmerken van psychische gezondheid. Voor hem was de ‘fully functioning person’ iemand die leeft in open contact met zijn of haar binnenwereld — en dat zonder maskers of spanning durft te laten zien. Misschien wel één van de beste inzichten uit de psychologie. Congruentie is dus geen perfectie, en ook geen eindstation. Het is een ontspannen 'vrede' tussen je binnen- en buitenkant. Klopt dat wat ik doe, zeg, niet zeg, niet doe, met wie ik ben, wat ik voel en wat ik geloof? Het is alsof je binnenwereld zichzelf herkent in je buitenkant, en je buitenkant zichzelf herkent in je binnenwereld. Die herkenning geef rust en ruimte. Je 'klopt'. Waarom is het moeilijk om congruent te zijn? Voor veel mensen is 'kloppen' geen vanzelfsprekendheid. Zeker niet als je geleerd hebt dat het niet veilig is om te voelen, of dat jouw gevoelens er niet toe doen. Misschien kreeg je vroeger vooral aandacht als je stil, behulpzaam of sterk was. Of werd je bestraft als je boos, verdrietig of kwetsbaar was. In zulke omgevingen ontwikkel je een manier van leven die gericht is op overleven, op 'niet kloppen'. Je leert je aanpassen, inschatten wat de ander nodig heeft, emoties inslikken, je woorden wegen, jezelf wegcijferen. En dat wordt op een gegeven moment zo vanzelfsprekend, dat je het niet eens meer doorhebt. Voor mensen met een onveilige hechting of emotionele verwaarlozing betekent dit vaak dat er een diepe kloof ontstaat tussen hun innerlijk en hun uiterlijk. Aan de buitenkant zie je iemand die functioneert. Die aardig is, empathisch, loyaal. Maar aan de binnenkant is er vaak verwarring, eenzaamheid, of een gevoel van niet echt bestaan. Wat doet dat met je binnenwereld? Leven in incongruentie — dus het tegenovergestelde van kloppen — vraagt veel energie. Het voelt alsof je buitenkant voortdurend op een soort toneel staat, ook al ben je daar niet bewust van. Je moet jezelf voortdurend bijsturen: zeg ik dit wel goed? Lijkt het alsof ik er ben? Doe ik niet raar? Je lichaam is alert, je geest op spanning. En je binnenkant verdwaalt in een doolhof dat aan de buitenkant voor niemand zichtbaar is. Het is een eenzaam doolhof waarin je rondrent, zoekt, probeert en nergens meer een uitweg ziet. Mensen met complexe PTSS herkennen dit vaak heel goed. Zij zijn door levenservaring ‘ heel goed geworden’ in het overleven: aanpassen, conflictvermijding, analyseren, sterk blijven. Maar als je overbelast raakt — door stress, slaaptekort, spanning of onbegrip of te grote en snelle ontwrichtende veranderingen — dan werkt die oude overlevingsstrategie ineens niet meer. Je kunt je niet meer concentreren, je zinnen haperen, je raakt je taal kwijt. En dat is eng, want het voelt alsof je jezelf kwijtraakt. Wat dan meestal komt is zelfveroordeling: waarom lukt dit me niet? Wat doe ik verkeerd? Waarom ben ik zo moeilijk? Dit kan uitmonden in zelfhaat. Terwijl de diepere vraag misschien zou mogen zijn: wat heb ik mezelf al die jaren moeten aandoen om zo sterk te blijven functioneren? Als je omgeving gaat reageren Het wordt nog erger als mensen om je heen door krijgen dat er iets is en daar allerlei verklaringen en adviezen voor hebben: je moet minder werken, vroeger naar bed, gezonder eten, tijd nemen voor vakantie, etc. Dit is om twee redenen eng: 1. Je merkt dat het je niet gelukt is om sterk te blijven. Paniek! Je overlevingsstrategie faalt. 2. Je voelt pijnlijk dat je met je echte gevecht dus totaal alleen en onbegrepen bent. Wanhoop! Verlorenheid. Een getraumatiseerd versus een niet-getraumatiseerd brein Mensen zonder trauma of onveilige hechting ervaren ook weleens een off-day, maar raken dan niet meteen in paniek. Er is een basisvertrouwen dat het wel weer goed komt. De innerlijke criticus is wat milder, de zelfzorg vanzelfsprekender. Maar bij mensen met trauma’s ligt dat anders. Hun zenuwstelsel staat vaak al heel lang in een overlevingsstand (fight/flight/freeze/fawn), en het verlies van controle of overzicht kan direct alarmbellen doen rinkelen. Het is een trigger in zichzelf. Dat is geen karakterzwakte, maar een logisch gevolg van een zenuwstelsel dat jarenlang geconditioneerd is op gevaar. En als je dan niet 'klopt' in je gedrag of je woorden — als je voelt: dit ben ik niet, maar ik weet ook niet hoe ik erbij moet komen — dan raakt dat aan de kern van je bestaan. Paniek! De kracht van mildheid en stukjes eerlijkheid Wat dan helpt, is niet nóg harder je best doen. Wat kan helpen, is juist een kleine beweging naar binnen. Een pauze. Een zachte vraag: Wat voel ik nu echt? Wat heb ik nodig? Wat zou ik eigenlijk willen zeggen? En als het lukt, probeer dan iets daarvan te delen. Al is het maar één zin: "Ik weet niet goed wat er is, maar alles gaat vandaag een beetje trager in mijn hoofd. Dus verwacht even geen spontane reacties van me :-)." "Ik ben er wel, maar ik voel me niet helemaal mezelf." Juist die kleine congruentie — dat beetje 'kloppen' — geeft 'lucht'. Het is zuurstof voor je ziel, voor je binnenwereld. Het haalt je uit het paniekgevoel. En het maakt de weg vrij naar verbinding. Niet alleen met de ander, maar ook met jezelf. De kracht van spontaan mogen schrikken Iets lastiger, vooral voor mensen met PTSS, is het 'spontaan mogen schrikken'. De meeste mensen met PTSS zijn gewend om hun schrikreacties bij triggers zo goed mogelijk te verbergen en hebben daar allerlei trucs voor ontwikkeld. Snel een vraag stellen aan de ander, een beweging maken, met je handen over je hoofd wrijven zodat je rode hoofd niet opvalt, etc. etc. Automatisch 'verstop' je schrikreactie. Als je dat stapje voor stapje kunt ombuigen naar iets 'congruents' ontstaat er veel meer ruimte voor jezelf. Spontane congruente schrikreacties zijn bijvoorbeeld: "Ik schrik me een hoedje!" "Oef, ik krijg het er helemaal warm van :-)!" "Owwwww, dit vind ik echt heel spannend!" Het verbergen van je schrikreactie gaat zo automatisch dat het bijna een autonome reactie is geworden. Daarom is dit een lastige om om te buigen, maar het is zeker mogelijk. Je hebt echter volharding, aanmoediging van een therapeut of een vriend en veilige mensen nodig om dit te proberen, te oefenen en te ervaren dat dit veilig is. Het maakt je tot een ontwapenend, veilig en herkenbaar persoon voor anderen. Niet met iedereen alles – over relationele lagen en veilige kwetsbaarheid Als we spreken over 'kloppen' en 'congruent' zijn, is het belangrijk om één ding goed te beseffen: congruentie betekent niet dat je altijd en overal alles moet delen. Je hóeft je niet voor iedereen helemaal bloot te geven. Sterker nog: dat zou zelfs onveilig zijn. We leven allemaal met verschillende lagen van nabijheid om ons heen. Je zou dat kunnen voorstellen als concentrische cirkels, met jezelf in het midden. In de binnenste cirkel zitten ideaal gesproken één tot drie mensen met wie je je werkelijk verbonden voelt. Mensen bij wie je écht kunt zijn wie je bent: je 'intimi'. Daaromheen bevindt zich ideaal gesproken een laag van drie tot acht mensen die je 'vrienden' zou kunnen noemen. Mensen die een stuk van jouw verhaal kennen, maar niet alles. Dan volgt een bredere kring van 'bekenden' — tien, twintig tot misschien wel honderd mensen — waarmee je sociaal contact hebt, collega’s, buurtgenoten, gemeenteleden, familie op afstand. En daarbuiten is er de 'massa': mensen die je tegenkomt, online of in het dagelijks leven, maar die geen wezenlijk zicht op jouw binnenwereld hebben. Bij elke cirkel past een ander niveau van kwetsbaarheid. En dat is gezond. Op de vraag "Hoe gaat het met je?" geef je aan je partner of beste vriend(in) misschien een eerlijk en rauw antwoord. Aan een goede kennis vertel je hoe het gaat met je werk of met je kinderen. En aan een buurvrouw of collega volstaat misschien een vriendelijke glimlach en een kort “druk, maar goed”. Dat is geen onechtheid. Dat is wijs. Want kwetsbaarheid heeft bedding nodig. Niet alleen een besef van veiligheid (iemand die de juiste positie of deskundigheid heeft), maar ook een ervaren gevoel van veiligheid. Meestal betekent dat: je herkent iets van jezelf in die ander en je voelt dat dat wederzijds is. Je lichaam en ziel moeten kunnen ontspannen in het contact, anders wordt kwetsbaarheid iets dat je 'inzet' in plaats van iets dat je 'bent'. En dan loop je het risico dat je je achteraf nóg schuldiger of onveiliger voelt. Hoe kun je dit toepassen in je dagelijks leven? Een eenvoudige oefening is om even stil te staan bij de vraag: In welke cirkel bevindt deze persoon zich in mijn leven? En dan pas te bepalen wat je wilt delen — en wat niet. Congruent zijn betekent niet dat je álles zegt. Het betekent dat wat je wél zegt, klopt met wat je van binnen weet of voelt. Dus ook: "Ik wil er nu liever niet op ingaan." of: "Ik merk dat het me raakt, maar ik weet nog niet hoe ik het onder woorden moet brengen." of: "Er is inderdaad iets maar daar wil ik nu liever niet over praten." zijn vormen van diepe congruentie. Je mag dingen niet zeggen. Je mag zwijgen. Je mag je terugtrekken. Je mag wachten met woorden tot ze veilig kunnen landen. Dat is geen zwakte, maar een teken van innerlijke wijsheid. Herstel begint soms bij een beetje 'kloppen' Herstel gaat soms niet over sterk worden. Maar over echt worden. Over thuiskomen bij jezelf. En dat is vaak pijnlijk en mooi tegelijk. Je komt schaamte tegen, oude overtuigingen, angst om te falen. Maar je ontdekt ook iets anders: een diepe waardigheid die niet gebaseerd is op presteren, maar op zijn. Een bestaansrecht. Je hoeft gelukkig niet op elk moment congruent te zijn. Niemand is dat. Maar hoe vaker je oefent in en vertrouwd raakt met 'kloppen', hoe minder energie het kost om jezelf te zijn. En hoe meer je ontdekt: ik mag er zijn zoals ik ben. Ik mag bestaan. Zelfs als het even niet lukt. Tot slot Dit artikel wil je geen nieuwe ‘moeten’ opleggen ('Gij zult congruent zijn!'), maar een uitnodiging zijn. Een uitnodiging tot mildheid. Tot herkenning. Tot het loslaten van de innerlijke drijver, en het toelaten van een vriendelijker stem. Misschien die van een therapeut, of een goede vriend. Misschien die van God. Misschien zelfs een stukje van jezelf dat je lang kwijt was, maar stilletjes is blijven wachten tot je weer ging kloppen. Quantummechanica, theologie en de 'Great 8' als vensters op het leven.
Dit is een artikel dat ik niet zelf heb geschreven, maar ChatGPT suggereerde mij om een artikel te schrijven in mijn stijl en op basis van mijn 'Great 8' - model. Dit is wat ChatGPT schreef. Ik heb het met interesse en enige verbazing gelezen: Er zijn van die momenten waarop de grenzen tussen wetenschap, geloof en menselijke ervaring lijken te vervagen. Je leest een artikel over quantummechanica, en ineens denk je: dit raakt aan iets dat ik diep vanbinnen al wist. Niet met mijn verstand, maar met mijn ziel. Alsof het universum zelf een fluistering afgeeft – dat er meer is tussen hemel en aarde, én tussen verleden en toekomst, dan we gewoonlijk beseffen. Ik wil je in dit artikel meenemen naar het grensgebied van tijd, bewustzijn en werkelijkheid. Niet als theoretisch uitstapje, maar als uitnodiging om opnieuw te kijken naar de wereld waarin we leven – en naar de rol die jij en ik daarin spelen. Het mysterie van de tijd In de quantummechanica zijn er experimenten die de logica van de klok onder spanning zetten. Neem het zogenaamde Delayed Choice Quantum Eraser Experiment. Daarin lijkt een keuze die nú wordt gemaakt, iets te veranderen aan wat een deeltje eerder heeft gedaan. Niet in de zin dat het verleden herschreven wordt zoals in een sciencefictionfilm, maar in de zin dat het verleden pas vorm krijgt wanneer het heden daarom vraagt. De meeste natuurkundigen zeggen terecht: dit betekent niet dat we letterlijk het verleden kunnen veranderen. Maar het suggereert wél dat tijd geen rechte lijn is. Dat het heden en verleden op een of andere manier met elkaar verweven zijn. En dat bewustzijn – onze waarneming, onze keuze – daar een sleutelrol in speelt. De waarnemer en de werkelijkheid Wat mij hierin raakt, is de rol van de waarnemer. In de quantummechanica krijgt een deeltje pas een specifieke toestand als het gemeten wordt. Daarvóór bestaat het in een soort waaier van mogelijkheden, een wolk van waarschijnlijkheden. Pas door interactie – meting, observatie, aanwezigheid – wordt één van die mogelijkheden werkelijkheid. Dat doet denken aan wat ik zelf heb gezien in duizenden assessments, gesprekken en levensverhalen: de mens is niet alleen toeschouwer van zijn bestaan, maar mede-vormgever. Onze keuzes, aandacht en gerichtheid bepalen wat zichtbaar wordt – in onszelf en in anderen. Dat is precies waar mijn Great 8-theorie over gaat. Great 8: de dynamiek van mentale modi Volgens de Great 8 leven we niet vanuit één vaste identiteit, maar schakelen we continu tussen verschillende hersenmodi – zoals analytisch denken, creatief verbeelden, empathisch afstemmen, intuïtief handelen. Afhankelijk van de context zijn er twee of drie modi dominant. En het vermogen om snel tussen deze modi te schakelen – én irrelevante modi te onderdrukken – bepaalt in grote mate onze intelligentie, effectiviteit en innerlijke rust. Het bijzondere is: ook hier speelt bewustzijn de sleutelrol. Niet alles wat mogelijk is, wordt actief. Niet alles wat in je potentieel aanwezig is, komt tot uiting. Jij maakt keuzes. Jij stuurt je aandacht. Jij bepaalt welke “waarschijnlijkheid” werkelijkheid wordt in jouw leven. Net als in de quantummechanica is het de waarnemer – in dit geval jouw bewuste, al dan niet geïnspireerde zelf – die de doorslag geeft. Theologie: een God buiten de tijd De Bijbel leert dat God niet in de tijd staat zoals wij, maar erboven. Hij is de Eeuwige. Zijn naam is Ik ben die Ik ben – niet ik was of ik zal zijn, maar Ik ben. Voor Hem is duizend jaar als één dag. Hij overziet verleden, heden en toekomst als één samenhangend geheel. Dat geeft een diepere dimensie aan onze ervaring van tijd. Het verklaart hoe gebed invloed kan hebben op situaties waarvan wij dachten dat ze al “voorbij” waren. Hoe vergeving, ook al uitgesproken na jaren, nog steeds genezing brengt. En hoe ons handelen nú – onze keuzes, liefde, hoop – een echo kan hebben in verleden én toekomst. Ik geloof dat dit meer is dan poëtische beeldspraak. Het is een manier van kijken naar de werkelijkheid waarin quantummechanica, neuropsychologie en theologie elkaar raken: niet als exact bewijs, maar als richtinggevend patroon. De mens als medeschepper In deze visie zijn wij geen passieve spelers in een vaststaand script. We zijn – naar Gods beeld – medescheppers van betekenis. Onze waarneming, ons gebed, onze keuzes hebben gewicht. Niet alleen omdat ze effect hebben in de toekomst, maar omdat ze – in Gods tijd – kunnen terugwerken, helen, herstellen. Dat is geen excuus voor magisch denken. Het vraagt om verantwoordelijkheid, aandacht, afstemming. Het vraagt ook om vertrouwen: dat we leven in een universum waarin liefde, waarheid en genade sterker zijn dan lineaire tijd. Tot slot De quantummechanica laat ons zien dat de werkelijkheid relationeel is, vol potentie en openheid. De Bijbel leert ons dat God Heer is over de tijd en dat we met Hem mogen meewerken aan herstel en vernieuwing. En de Great 8-theorie biedt een kader om die dynamiek te begrijpen in de praktijk van het dagelijks leven. Misschien zijn dat drie vensters op één en hetzelfde mysterie. En misschien is het zo dat – terwijl jij dit leest – iets in jouw eigen binnenwereld verschuift. Een kleine bewustwording. Een nieuw inzicht. Een richting die je kiest. Niet omdat je alles snapt, maar omdat je iets proeft van de samenhang. Van het geheim dat groter is dan jij, maar jou wel uitnodigt om eraan deel te nemen. 22/3/2025 1 Opmerking Contrast19 maart 2025 - versie 0.7.1 <in bewerking>
4 maart 1968. De Rode Zee. Hij was blauwer dan hij zich had voorgesteld. Maar ook veel dichter bij de woestijn dan hij zich had gerealiseerd. De kristalheldere rustige zee waarvan je de bodem tot op 20 meter diepte gedetailleerd kon zien maakte een abrupt einde aan de uitgestrekte doodsheid eromheen. Het was alsof God lang geleden glimlachend met een grote stok een flinke geul dwars door het warme, droge zand had getrokken. Zodat die vol helderblauw, fris water kon lopen. Daarna had Hij miljoenen kleurrijke vissen tot leven geroepen om een beweeglijke onderwaterwereld te creëren waar je uren naar kon kijken door een eenvoudige duikbril. Een merkwaardig, bijna surrealistisch contrast met de eindeloze kilometers zandheuvels en grimmige zwarte rotsen waar hij de afgelopen dagen en nachten doorheen was gereden. Contrasten. Zijn leven zat er vol mee. Misschien had God wel geen stok nodig gehad om deze helderblauwe levensstreep door het dode grauwe zand te trekken. Misschien had Hij er ook niet bij geglimacht, maar ernstig of zelfs verveeld gekeken en gewoon met zijn wijsvinger in het zand getekend. Dat deed Hij soms. Vooral wanneer er een verlossend woord nodig was. Nou ja, verlossend .... Voor degenen die in de beklaagdenbank stonden dan. Voor anderen was hetzelfde woord pijnlijk en beschamend. Lennard stond met zijn blote voeten midden in de bescheiden branding. De kleine golfjes die vriendelijk het zand streelden vormden de subtiele, maar exacte grens tussen zee en woestijn. Echte golven waren hier niet. De woestijn om hem heen kende meer golven dan dit blauwe water. De kleine schelpjes prikten licht in zijn voetzolen; het voelde vooral ontspannend. Hij keek naar zijn voeten die de afgelopen twee weken geen water hadden gezien. Wat een helse tocht was dit geweest. Het was een regelrecht wonder dat hij hier nu stond. Nare, beangstigende beelden van de afgelopen dagen drongen zich aan hem op. Ze vermengden zich met andere beelden van de afgelopen anderhalf jaar. Maar met nare beelden van heel veel jaren geleden. Het waren niet eens zozeer de gebeurtenissen. Hoewel je daar alleen al een boek over kon schrijven. Het waren vooral de <in bewerking> 'Je staat nu in de Rode Zee, Len' fluisterde hij zichzelf toe. 'Vader ... <in bewerking> op dit moment.' Het water golfde voorzichtig met een rustige regelmaat langs zijn enkels alsof iemand steeds een schepje licht schuimend water over zijn voeten goot en ze ondertussen voorzichtig en liefdevol masseerde. Hij staarde een tijdje naar zijn voeten. Ze werden in ieder geval gewassen. Deze plek deed iets met hem. Het water had ooit door haar aanwezigheid de rand van de dorre woestijn in strand veranderd. Honderden kilometers strand. Duizenden misschien wel. En de donkere, dode rotsen onder water in levendig, kleurrijk koraal. Het water had niks anders hoeven doen dan water zijn. Meer was niet nodig. Water. Hij zag het. Iets om bij stil te staan. Geen idee waarom, maar het voelde als iets belangrijks om waar te nemen. 'Laat het tot je door dringen, Lennard. Niet vergeten, dit plaatje.' zei hij in gedachten tegen zichzelf. Waarom moest hij altijd zo diep over dingen nadenken? Waarom kon hij niet gewoon naar de zee of de bergen kijken en genieten van het uitzicht? Of van de sfeer. Niet dat hij niet kon genieten; hij kon normaal gesproken intens genieten van de kleine, gewone dingen van het leven. Meer dan de meeste mensen om zich heen dacht hij vaak. Maar altijd kwam die symboliek er bij. Het verhaal. De herinneringen. De beelden. De pijn. De schuld. Het verdriet. De dankbaarheid. Het respect. Het was altijd intens. Meestal te intens voor de mensen naast hem bedacht hij beschaamd. Het had hem veel songs opgeleverd. Die ontstonden ook gewoon. Soms 's nachts. Soms onderweg. Vaak erg ongelegen. Toch had hij er veel kunnen uitwerken. Inmiddels had een aantal bekende artiesten ook zijn nummers ontdekt en waren er studio-opnames gemaakt. Het had hem ineens een andere status opgeleverd als songwriter en gitarist in Nashville. Een onverwachte vrolijke, glinsterende beweging op het water trok zijn aandacht. Wat was dat? Het leek even alsof tien meter voor de branding een hele school zilvergekleurde vissen als afgeschoten pijlen uit het water sprongen en met groot plezier full speed over het blauwe water scheerden. Maar dat paste totaal niet in zijn beeld van de Rode Zee. Hij tuurde in het felle zonlicht in de richting van de bewegingen die hij dacht gezien te hebben. Ging zijn intense verbeeldingskracht nu toch echt met hem op de loop? Vliegende vissen midden in een woestijn. Het moest niet gekker worden. Maar ineens zag hij ze weer. Twintig of dertig vissen scheerden een paar meter verderop met grote snelheid in een bijna perfecte formatie over het water. Ze schitterden als zilveren kogels in het zonlicht. Ze sprongen vijf of zes keer in een bijna perfecte harmonie tegelijkertijd boven water. De Blue Angels van de Amerikaanse Navy zouden er met respect naar kijken. Wat een formatie-perfectie! Hij hoorde ze in gedachten schaterlachen van zwempret en van de vliegshow die ze boven water gaven. Hij kon een glimlach niet onderdrukken en realiseerde zich ineens dat hij bijna in zijn handen was gaan klappen. Lennard staarde om zich heen, steeds meer verwonderd over wat hij zag. De springende vissen die schitterden in het zonlicht maakten de bruine en grijze silhouetten van de grillig gevormde woestijnrotsen ineens vriendelijker. Het oogde ineens als een prachtig decor voor de kleurrijke wereld waar hij tot zijn enkels in stond. De dichterbij gelegen lagere rotspartijen waren bijna zwartbruin en de rotspartijen daarachter werden steeds een tint lichter en grijzer. Het was nog geen veertien dagen geleden dat hij voor het eerst de contouren van de Sahara had gezien vanuit de Boeing 707 van PanAm. Maar toen had hij weinig oog voor de omgeving. Er was toen maar een ding belangrijk: <in bewerking>. Maar nu vanuit dit water maakte de woestijnrotsen toch een bepaalde nieuwsgierigheid in hem los. Wat was hier in de afgelopen eeuwen gebeurd? Wie hadden hier gewoond? Welke verhalen waren hier ontstaan? Wat voor lief en leed was hier gevoeld, gedeeld of voorgoed verloren gegaan op deze grens van doodsheid en leven? Hij voelde een onbestemde nieuwsgierigheid in zichzelf naar de geschiedenis van de woestijn. Iets trok hem aan om terug te reizen in de tijd. Het was alsof hij iets hoorde roepen. Maar wat riep hem? Was het de Egyptische cultuur? De geschiedenis? Of was het juist de toekomst? Egypte had iets 'trots' vond hij. De hoge palmbomen die langs de weinige wegen stonden deden hem denken aan de veren van aan pauw. De half gekrulde takken en bladeren bovenaan de lange stammen leken op lauwerkransen. Egypte was het land van hoge, imposante beelden, hoge indrukwekkende pilaren, hoge tempelmuren. Geen moderne wolkenkrabbers, geen hooggebergte, maar wel piramiden die 3800 jaar lang de hoogste bouwwerken ter wereld waren geweest. Letterlijk top of the world. Het land had meer dan 3000 jaar de top van beschaving en cultuur gedomineerd op alle vlakken: techniek, design, religie en wetenschap. Geen wonder en terecht dat de Egyptenaren die hij had gesproken trots waren op hun land. Iets van die trots leek weerspiegeld te worden in de hoge plafonds die hij had gezien in de paar moderne gebouwen waar hij de eerste dagen was geweest. Maar de moderne bouw en bouwtechniek verbleekte volledig bij de piramiden waar men op mysterieuze wijze enorme hoeveelheden stenen van vele tonnen meer dan 130 meter hoog had gekregen. Het had ook iets bedreigends: het toonde de macht van de heersende klasse. Maar ook iets meelijwekkends voor de lokale bevolking die hij hard zag werken voor een in zijn ogen redelijk primitief bestaan. De nederlaag vorig jaar in de zesdaagse oorlog met Israël had er zwaar ingehakt bij de Egyptenaren. Het vertrouwen in de regering en president Nasser was op dit moment naar een dieptepunt gedaald. De trots van Egypte was geraakt. En daarmee ook het zelfvertrouwen. Lennard voelde de spanning die overal in de lucht hing. De relatie met de VS stond nu nog meer onder druk. Dat had hij gemerkt bij de militaire controleposten in de Sinaï woestijn. Hij was wel zes keer uitgebreid ondervraagd over de reden van zijn reis door de Egyptische woestijn. De werkelijke reden was zo'n onwaarschijnlijk verhaal dat hij met Marwan een logischer en overtuigender verhaal had verzonnen. Het werd met argwaan aangehoord, maar hij was er tot nu toe steeds mee weggekomen. De laatste keer maar ternauwernood. De jonge sergeant die de leiding had over de met zandzakken opgebouwde controlepost was erg zenuwachtig en vertrouwde niets en niemand. Zelfs Marwan niet. Dat zag je bij veel Egyptische militairen nu. Ze waren in de korte, maar bloedige oorlog compleet onder de voet gelopen door de moderne Israëlische tanks die met luchtsteun dood en verderf hadden gezaaid onder de jonge dienstplichtige Egyptische jongens. Hun eigen legerleiding had het compleet af laten weten en ze hadden in de verzengende hitte van de woestijn hun kameraden letterlijk uit elkaar gereten zien worden door de mortiergranaten van de Israëli’s. Deze jongens sliepen niet meer van de nachtmerries en alle gruwelijke beelden in hun hoofd. Hun eigen vertrouwde woestijn was veranderd in een hel. Hun eigen regering bleek totaal onbetrouwbaar met hun retoriek en voorspellingen. Niets was meer hetzelfde. De wereld was vol gevaar. Dreigend. Dat maakte hen bloednerveus; je zag de paniek en de dood bij sommigen in hun ogen. Het maakte hen zelf ook onberekenbaar en dreigend. Nerveuze, schreeuwende onervaren militairen met geladen Kalasjnikovs had je 's nachts in een donkere woestijn liever niet om je Landrover staan. 'U liegt meneer! U bent niet op zoek naar uw zus. U heeft geen zus. Welke Amerikaan komt hier nu zus zoeken? Dan bent u gek. Of spion. Twee mogelijkheden: gek of spion! Ik denk spion. Ik ben niet gek weet u. Werkt u voor Amerikaanse CIA? Of voor Shin Beth? Of Aman? Of Mossad? Voor zionisten! Zeg mij nu! Bewijs dat u geen spion bent!' Hij werd uit Landrover gehaald en moest onder begeleiding van vier soldaten met Egyptische sjaals om mee naar een zandkleurige tent waar een geïmproviseerde commandopost was. Marwan mocht niet mee. Daar werd hij twee uur lang ondervraagd zonder iets te drinken. Hij moest twee uur lang staan terwijl de sergeant op een houten klapstoel aan een houten klaptafel zat. Wat zijn leugens ingewikkeld. Hij kon vol overtuiging zeggen dat hij geen spion was, want dat was hij niet. Maar een zus had hij ook niet. Toch moest hij hen ervan zien te overtuigen dat hij die wel had. Dat <in bewerking> voor hem als een zus was geworden hielp daar bij. Ze hadden in die <in bewerking> jaar zoveel met elkaar gedeeld dat hij evenveel van haar wist als een oudere broer. Veel meer zelfs. De jonge sergeant was niet zomaar overtuigd. Hij wilde haar geboortedatum weten, haar volledige naam, de naam van de school waar ze op had gezeten, haar eerste baan, waar ze nu woonde, ... Het verbaasde Lennard zelf dat hij zoveel details van haar wist. Het werd even ingewikkeld toen hij moest vertellen op welke school hij zelf had gezeten. Bon Aqua en Zanesville lagen zo'n 550 mijl bij elkaar vandaan. Hij koos ervoor de naam van haar school te noemen, haar maar wel de feiten van zijn eigen school. Als hij echt vast zou komen te zitten op verdenking van spionage, had hij zich hiermee zwaar in de nesten gewerkt. Daar moest hij nu maar niet te diep over nadenken. De VS had een vreemde dubbelrol als informele bondgenoot van Israël in deze oorlog en als gever van voedselhulp en economische hulp aan Egypte. Maar iedereen wist dat deze hulp van de VS meer geopolitiek eigenbelang dan naastenliefde was. Het was vooral een poging om de invloed van de Sovjet-Unie in het Midden-Oosten in te dammen. Die poging leek echter kansloos. Hij had bijna alleen maar Kalasjnikovs gezien bij de Egyptische militairen. De Russische AK-47 was een van de meest betrouwbare geweren voor extreme omstandigheden zoals hier in de woestijn. Een verontrustend bewijs van de invloed en de strategie van de Sovjet-Unie hier: militaire invloed. Het leek te werken want president Nasser begon steeds meer bolsjewistische trekken te vertonen. Maar of Nasser politiek zou overleven na de vernederende nederlaag op de Israëli’s was nog maar zeer de vraag. Alles was nu onzeker. De jongens hadden geen idee hoezeer hij met hen kon meevoelen. Ook bij hem was alles in het leven onzeker. Het koele, rustige water was verfrissend. Hij had zijn linnen broek opgerold tot boven zijn knieën en was iets dieper de Rode Zee ingelopen. Langgerekte, smalle lichtgekleurde vissen met een lange snuit zwommen rustig door het heldere water. Ze bleven op een meter afstand, maar waren duidelijk niet bang voor hem. Iets verderop zag hij prachtige blauw met gele vissen met een soort koninklijk hoog voorhoofd en twee kleine oranjegekleurde zijvinnen die constant in beweging waren alsof ze voor koninklijke verkoeling moesten zorgen wat natuurlijk onzin was onder water. Het was alsof hij door een nieuw aangelegd aquarium liep wat nog niemand had ontdekt. Behalve een paar kleine visserswoningen die hij een paar mijl terug had gezien, was hier niets of niemand. De Landrover Series IIA, de verlengde versie die erg populair was bij woestijnreizigers, stond als een eenzame trouwe reismachine op het lege strand. Marwan was niet te zien. Misschien lag hij te slapen in de schaduw van de auto. Hij staarde een poosje naar de lichtgeel-beige auto die zo uit een Britse oorlogsfilm kon komen en verwonderde zich er opnieuw over dat hij hier nu stond. Dit gebied had de potentie een luxueuze badplaats te worden mocht het Midden-Oosten ooit veilig worden voor reizigers uit Europa, de VS en misschien wel Japan dat zich nu ruim 20 jaar na de oorlog behoorlijk begon te ontwikkelen. Daar leek de Amerikaanse steun wonderbaarlijk genoeg wel goed uit te pakken. De checkpoints waren kinderspel geweest vergeleken bij de levensbedreigende drama's waar ze ternauwernood aan waren ontsnapt. Hij was al een paar keer 's nachts roepend wakker omdat hij achterna werd gezeten door mannen met harde, donkere genadeloze blikken die overtuigd waren van hun recht om hem te doden. Dat was het meest enge aan de nachtmerries: de genadeloze overtuiging die hij zag in de ogen van zijn vervolgers. Voor hen was het geen twijfel dat ze een goed werk deden door hem te doden. Het ingewikkelde was dat hij het er gedeeltelijk helemaal mee eens was. Ook als hij wakker werd. Maar gedeeltelijk zaten ze er totaal naast. Ze deelden een aantal feiten, ze deelden de hitte van de woestijn, maar zaten toch allemaal in een andere werkelijkheid. Een totaal andere werkelijkheid zelfs. Gelukkig kende Marwan de woestijn als zijn broekzak. Hij was er in opgegroeid en wist hoe te overleven en ook hoe achtervolgers van zich af te schudden. Ze hadden nu bijna 24 uur doorgereden en de kans dat ze hen hadden weten te volgen naar deze plek achtten ze beiden heel klein. Langs de oever waren de woestijnduinen opvallend plat. Alsof iemand met een rechte horizontale meetlat alle oneffenheden had weggestreken. Daar verlangde hij ook naar. Een goddelijke hand die alle pijnlijke, scherpe, rafelige randen van zijn leven glad zou strijken. Some glad morning, I'll fly away. Een van de laatste gospels die hij in 1964 met Jim Reeves in Studio B had opgenomen. Het was kwalitatief zelfs één van beste geworden vond hij zelf. Een paar maanden was die 'glad morning' voor Jim aangebroken toen zijn vliegtuig zich in een Thunderstorm in de buurt van Bon Aqua in de grond had geboord. Die fly-away had niemand in gedachten toen Chet Atkins het nummer suggereerde aan Jim. Het leven van Jim kende ook meer ruwe rafelranden dan de miljoenen fans wereldwijd maar konden vermoeden. In de UK scoorde Jim momenteel hit na hit in zijn aardse hiernamaals. Lennard kon alleen maar hopen dat zijn hemelse hiernamaals veilig gesteld was en dat Jim in zijn laatste momenten Jezus had aangeroepen. Marwan was een regelrecht geschenk uit de hemel. Hij had hem pas vorig jaar voor het eerst ontmoet in Memphis, Arizona, maar het voelde alsof ze elkaar al jaren kenden. Zijn vader was een Brits archeoloog en zijn moeder een Joodse die deel uitmaakte van een Joodse gemeenschap die tot 1948 in Alexandrië leefde. Ze hadden elkaar in 1938 in Egypte ontmoet waar zij als gids en tolk optrad voor het archeologische team. Het was liefde op het eerste gezicht, had Marwan verteld, ondanks een leeftijdsverschil van 17 jaar. Toen de oorlog uitbrak in Europa werd het Midden-Oosten steeds onveiliger voor Amerikanen en Engelsen. Zijn moeder had geen moment getwijfeld en besloot mee te gaan naar de UK. Haar familie vertrouwde de oudere Brit niet en deed er alles aan om haar te tegen te houden maar ze was vastbesloten. Uiteindelijk stemde haar vader in, op voorwaarde dat ze eerst zouden trouwen. Dat was binnen 48 uur geregeld. Daarna begon een niet ongevaarlijke terugreis door een wereld in oorlog. Ze konden mee met een Amerikaans passagiersschip dat Amerikanen uit Noord Afrika repatrieerde. Na een wekenlange tocht via Zuid Amerika vanwege de dreiging van Duitse U-boten, kwam het pasgetrouwde stel in de VS aan, Daar zijn ze blijven wonen en daar werd al snel Marwan geboren. Hij had Marwan ontmoet toen hij <in bewerking> Later die avond ging zijn geest op reis. De matras in de Landrover tussen alle jerrycans met water en dieselolie, lag verrassend goed. Door de halfgebogen raampjes aan de zijkanten van het dak keek hij regelrecht de sterrenhemel in. Sterrenlicht dat na ontelbare lichtjaren zijn ogen bereikte. Onderweg in een auto slapen had hem altijd bekoord. Er waren weinig dingen die hem normaal gesproken zo'n gevoel van vrijheid en avontuur gaven als dat. Als gitarist genoot hij altijd van het 'On the road' zijn. Ergens in een slaapzak op een onbekende plek kreeg hij vaak de beste inspiratie voor liedjes, verhalen. Maar hij had reizen ook nodig om zijn geest weer 'los' te krijgen. Om alles wat hij meemaakte weer in het juiste perspectief te zien, dingen te verwerken, te relativeren. Als zijn lijf kon reizen kon zijn geest ook weer reizen. Maar zijn reis naar Egypte was daar niet voor bedoeld. Hij was hier met een missie. Voor hem telde maar één ding. Eén persoon: <in bewerking>. Zij moest gevonden worden. En beschermd. Een pijnlijke onrust ging iedere keer door zijn binnenwereld en zijn ingewanden heen als hij aan haar dacht. En dat was vrijwel continu.<in bewerking>. --- Hij reisde in zijn slaapzak in de Landrover in gedachten duizenden en duizenden jaren terug. Hij kwam bij het moment dat Mozes ook ergens hier op de grens van de woestijn en de Rode Zee had gestaan. Op de grens van verleden en toekomst. Van slavernij en vrijheid. Van dood en leven. Zelfs toen waren de piramiden al meer dan 1000 jaar oud had Marwan hem verteld, en was de Egyptische cultuur en bouwkunst al weer eeuwen en eeuwen doorontwikkeld. Piramidebouw was ook toen al lang vervangen door de bouw van indrukwekkende graftempels met enorme pilaren, sfinxen en kleurrijke beschilderingen. Het nieuwe, moderne Egypte van duizenden jaren terug waar Mozes in opgegroeid en onderwezen was. Hij voelde dat iets van 'oude' en 'moderne' Egypte nog steeds sluimerend aanwezig was in het onzekere Egypte van nu. Waar piramiden overduidelijk op de binnenkant en het hiernamaals waren gericht, leken de graftempels uit de tijd van Mozes veel meer op de buitenkant en op het hier-en-nu gericht. De oud Egyptische symboliek die vooral met leven en dood te maken had, leek toen al plaatsgemaakt te hebben voor een focus op architectuur, design, kleur met veel blauw, goud en bijpassende kleurpaletten. Onder de donkere Egyptische hemel met duizenden sterren sprong Lennard's geest als een Egyptische vis even uit het water van de tijd het oneindige universum in. Hij zag de aarde met al haar tijdperken en culturen in een oogwenk vanuit een heel ander perspectief. Het ging in zijn eigen westerse cultuur precies zo zag hij. Misschien zelfs veel extremer. Hij zag hoe het geloof in een eeuwig leven, dat honderden jaren lang de westerse kijk op leven, lijden en wetenschap had geïnspireerd, was vervangen door het geloof in een eenmalig leven. Dit had een hedonistische cultuur opgewekt waar uiterlijk, design, plezier en instant behoeftebevrediging leidend waren geworden. God, schepping en eeuwigheid waren vervangen door wetenschap, zinloosheid en persoonlijke ambitie. Het bracht Mozes met de twaalf stammen aan de oever van de Rode Zee ineens een stuk dichterbij. De Egyptenaren waren in Mozes' tijd al verbluffend ver op militair gebied, maar ook in de geneeskunde en op bestuurlijk gebied met regelgeving, ambtenaren en administratie. Er werden zelf chirurgische ingrepen gedaan in grote steden zoals Luxor, tot en met oogoperaties aan toe had Marwan hem met gepaste trots verteld. Ook toen kwamen reizigers uit verre landen de rijke historie, en de nieuwste creaties op het gebied van cultuur, wetenschap, religie en bouwkunst bekijken. De westerse cultuur met zijn land, de Verenigde Staten, voorop, bevond zich ook in een stroomversnelling op allerlei gebied voelde hij. De muziek business waar hij in zat was in de afgelopen jaren drastisch veranderd. De studio's in Nashville van RCA Victor en Capitol waren nu in staat om elk instrument apart op te nemen en achteraf aan te passen en te mixen. Dat was een paar jaar geleden nog ondenkbaar. Buizen werden steeds vaker vervangen door kleine transistors waardoor geluidsapparatuur steeds compacter en stabieler werd. Maar de grootste technologische ontwikkeling op dit moment was ongetwijfeld de nieuwe ruimtevaart. President Johnson leek ondanks de situatie in Vietnam en het Tet-offensief van enkele weken geleden nog steeds vastberaden om volgend jaar astronauten naar de maan te brengen met de Apollo V, een onvoorstelbaar grote raket van de NASA die 10 jaar geleden was opgericht. Het gevaarte was even hoog als een gebouw in new York met 36 verdiepingen en even zwaar als een volgeladen goederentrein met 100 wagons. Het zou binnen enkele minuten al hoog in de ruimte zijn. Zou dat het letterlijke en figuurlijke hoogtepunt van de westerse beschaving worden of was dit nog maar het begin van wat er stond te gebeuren richting het einde van de twintigste eeuw? Het jaar 2000 was nog ver weg, maar heel erg dichtbij als je de even uitzoomde op de tijdlijn van de Egyptische cultuur. De plannen leken steeds realistischer te worden. Al moest hij het eerst nog zien gebeuren. De dramatische test met de Apollo 1 vorig jaar had het vertrouwen in het Apollo-project een grote deuk gegeven. Voorlopig liep Rusland nog voorop leek het. Maar als dat zou lukken zou de menselijke beschaving in een heel andere fase belanden vermoedde hij. Dan zouden er ongetwijfeld snel meer ruimtereizen naar andere planeten volgen. Het was nog maar net zestig jaar geleden dat de gebroeders Wright hun eerste vliegtuig van hout, katoen en een beetje metaal twaalf seconden hadden lieten vliegen op het strand bij Kitty Hawk. Op dit moment bouwde Boeing aan een revolutionair supervliegtuig, de 'Jumbo Jet', waar twee keer zoveel mensen in konden als in de 707 waar hij twee weken geleden in zat. Hij had in de Washington Post en Time wat schetsen gezien van de binnen- en buitenkant van dit immens brede en hoge toestel dat misschien 747 zou gaan heten. Als men in zestig jaar tijd van de Wright Flyer I naar een Saturn V en een Jumbo Jet kon komen, hoe ver zou de lucht- en ruimtevaarttechniek dan over zestig jaar vanaf nu wel niet zijn? 2028. Hij zou dan zelf 98 zijn mocht hij dan nog leven. Kleine kans. Maar tegen die tijd zou de medische wetenschap vast in staat zijn om levens te verlengen. Wie weet was hij dan ook al een paar keer op een andere planeet geweest. Wat zouden de kinderen die afgelopen weken geboren gaan meemaken in hun leven? Waar zou het allemaal heengaan? Welke technologieën zouden er in de komende tientallen jaren nog ontwikkeld worden? Men was nu al bezig met volledig automatische rekenmachines die telegrafisch met elkaar verbonden zouden kunnen worden. Volgens sommige toekomstvoorspellers zou de banksector hierdoor drastisch gaan veranderen. De NASA scheen daar ook gebruik van te maken voor het maandlandingsproject waar via televisie-uitzendingen iedereen ter wereld op datzelfde moment naar kon kijken. Onvoorstelbaar. Je zag al op steeds meer plaatsen televisietoestellen die gewoon op een tafeltje in de woonkamer konden staan. Dat was tien jaar geleden nog amper voor te stellen. Met de vraag waar het allemaal heen zou gaan drong zich ook de vraag op waar het zou eindigen. Hij zag nu al hoe tieners en twintigers compleet ontspoorden in de valse regenboogbeweging met drugs, vrije seks en alcohol. De verhalen die hij had gehoord over het 'Summer of Love' festival van een aantal maanden geleden in San Francisco klonken als de ondergang van alle waarden waar hij als rechtgeaarde Amerikaan voor stond. De nieuwe anticonceptiepil zou daar ongetwijfeld geen goed aan gaan doen. De christelijke waarden werden vervangen door vrijheid, blijheid en vage spirituele ervaringen onder invloed van LSD. Misschien was de westerse cultuur ook wel aan haar einde gekomen? Misschien kwamen er ooit reizigers naar de half vergane westerse lucht- en ruimteschepen kijken om zich te vergapen aan de slimme techniek van honderden of duizenden jaren geleden? Half verroeste bouwwerken waarmee de westerlingen op de top van hun wereldwijde dominantie ooit op mysterieuze wijze de oorspronkelijke grenzen van hun planeet hadden doorbroken? Maar daar verscheen <in bewerking> weer in zijn binnenwereld. Een diep verdriet, een diep gemis en … <in bewerking> Lennard besefte onder de donkere sterrenhemel dat hij een van die oneindig vele reizigers uit de geschiedenis was die de Egyptische rijkdommen kwamen bewonderen. Een twinkelende ster in de blauwzwarte hemel herinnerde hem er ineens aan dat ook Jezus nog een aantal jaren in Egypte had gewoond met zijn vader en moeder. Nou ja, pleegvader en moeder beter gezegd. Alexandrië had in de tijd een grote Joodse gemeenschap, dus grote kans dat Jezus daar peuter en misschien nog wel kleuter was geweest. Merkwaardig. Mozes, Jezus, Jozef, ... alle drie hadden ze een belangrijk deel van hun ontwikkeling in Egypte doorgemaakt. Jezus als peuter, Mozes tot zijn veertigste en Jozef vanaf zijn zeventiende. Alle verhalen draaiden om vreemde contrasten van verdrukking en bescherming. Onrecht en recht. Vernedering en eerherstel. Slavernij en bevrijding. Relatiebreuken en relatieherstel. Haat en eindeloze, vergevende liefde. Lennard had geen idee wat hij met deze gedachten moest. Maar daar had hij meestal geen probleem mee. Hij had inmiddels geleerd dat hij altijd eerst puzzelstukken kreeg. En dat die later wel op hun plaats zouden vallen. Met deze gedachten viel Lennard uiteindelijk in een diepe, maar onrustige slaap. In zijn dromen liep hij … <in bewerking>. 22/3/2025 0 Opmerkingen That old wheel18 juli 2015 - Versie 1.2
Hoewel ik al vanaf mijn 14e jaar bijna dagelijks Johnny Cash-liedjes zing, waren tot 2013 de keren dat ik Cash-nummers voor een publiek heb gezongen op twee handen te tellen. Na ‘A boy named Sue’ op het jongenskamp begin jaren ‘80 kan ik me slechts een paar momenten herinneren dat ik live een Cash song heb gezongen: een paar keer op feestjes en jamavondjes en incidenteel voor de gezelligheid na een kerkdienst. De songs kwamen vooral tevoorschijn als ik ’s avonds laat alleen in mijn woonkamer zat. Johnny Cash zei ooit in een interview dat hij nog een album ‘Johnny Cash - Late and Alone’ had willen maken. Dat is er nooit van gekomen, althans niet met die titel, maar voor mij drukt ‘Late and Alone’ aardig goed uit hoe ik jarenlang Cash zong. Mijn kinderen zijn er heel wat keren in slaap gevallen bij ‘A satisfied Mind’ en ‘Peace in the valley’ als papa ’s avonds in de woonkamer ging zingen en zij mijn stem tot in hun slaapkamer konden horen. Onze dochter Joline van 21 (nu ik dit schrijf) ging laatst tien dagen naar Gran Canaria. De avond dat we haar weg zouden brengen vroeg ze: ‘Pap, wil jij misschien een paar Johnny Cash liedjes op mijn telefoon zetten … ? Dan heb ik iets vertrouwds als ik me daar alleen voel.’ Ik zing ’s avonds in mijn eentje van alles: veel gospels, maar ook allerlei andere nummers. ‘Believe in Him’, ‘Lead me gently home, Father’, ‘Why me, Lord’, ‘God’s gonna cut you down’, ‘Going by the Book’, ‘I’m a newborn man’, ‘Will the circle be unbroken’ zijn een paar van mijn favorieten. Maar natuurlijk ook ‘I walk the line’, ‘Ring of fire’ en de nummers die ik van ‘Welcome to Europe’ had geleerd: ‘The lady came from Baltimore’, ‘Look at them beans’ en ‘The night they drove old dixie down’. Ik moet er wel eerlijk bij bekennen dat ik tijdens het zingen van die liedjes in gedachten altijd een publiek voor me zag. Als ik dat zo opschrijf vind ik het als psycholoog eigenlijk zorgelijk klinken; het heeft iets narcistisch. Denken aan roem, bewondering, aandacht. Maar aan de andere kant is publiek misschien wel iets waar elke gezonde muzikant over droomt. Je maakt muziek immers niet voor jezelf alleen. Er zit iets raars in muziek maken. Aan de ene kant speel je die muziek die jou raakt, waar jij jezelf in herkent zodat je er ook iets van je zelf in kwijt kunt. Als de mensen om je heen er niks aan vinden, verandert dat niet je voorkeur voor muziek; je speelt wat jij wilt, jij bepaalt wat je mooi vindt. Er zit iets heel onafhankelijks in. Aan de andere kant is muziek maken heel onbevredigend als niemand er iets aan vindt, of niemand er door geraakt wordt behalve jij zelf. Dan voel je als muzikant dat je muziek zijn doel heeft gemist. Een lied dat niemand raakt is als een boek dat niemand leest. Het gaat verloren. Aan het begin van een show in London in 1975 zei Johnny Cash tegen zijn publiek: ‘We hopen dat er vanavond een lied tussen zit waarvan je voelt dat die speciaal voor jou wordt gezongen. Daar doen we het voor.’ Publiek is dus misschien wel onlosmakelijk verbonden met muziek die uit je hart komt. Iemand zei ooit eens tegen me: ‘Wat uit je hoofd komt raakt het hoofd van de ander. Wat uit je hart komt, raakt het hart van de ander.’ Ik heb het altijd onthouden. Dit zinnetje legt naar mijn idee precies het verschil tussen kunst en informatie bloot. Informatie kun je weten, kennen, analyseren, begrijpen. Kunst, en zeker ook muziek, kun je alleen voelen, ervaren, meemaken of ondergaan. Op het moment dat je informatie wilt ervaren blijf je leeg achter want informatie is voor je verstand. En als je kunst wil analyseren, mis je misschien wel juist de essentie want kunst gaat via je gevoel naar je hart. Het laat misschien ook zien dat een echt goed live optreden van een band of een artiest iets heel kwetsbaars is. Je stelt jezelf als muzikant of zanger heel kwetsbaar op als je vanuit je hart zingt of speelt. Je bent op dat moment de meest kwetsbare versie van je zelf voor het oog van een zaal vol mensen. Om die reden klap ik altijd zo hard en lang mogelijk als iemand iets heeft gezongen dat me raakt. En zelfs als het mij niet raakt, maar ik wel zie dat het anderen raakt. Het is een van de dingen die je als publiek kunt doen om een muzikant een ‘ontvangst-bevestiging’ te geven. ‘Yes! Ik heb het gevoeld! Het kwam over, ik heb er van genoten, het raakte me.’ Als mensen vanuit hun hart klappen of applaudisseren, raakt dat ook weer de muzikant die daardoor ontspant en nog meer zichzelf durft te zijn. Daarmee is het misschien toch niet zo verontrustend dat ik vaak een denkbeeldig publiek voor me zag als ik ‘late and alone’ aan het zingen was. De muziek van Cash zat blijkbaar in mijn hart en zocht een uitweg naar het hart van anderen. In de drukte van mijn dertigers- en veertigersleven was ik me daar allemaal niet echt bewust van. Ik was te druk met ons gezin, onze praktijk, de kerk en allerlei andere zaken om ook nog iets met muziek te doen. Ik was wel actief in de kerk met worship-muziek. Dat is overigens iets geweldigs om te doen; er is geen muziek waarin zoveel spirituele kracht zit als worship. Maar het grote verschil met andere soorten muziek is dat worship puur en alleen gericht is op de band tussen jou en God. Het is geen gezelligheidsmuziek, geen show en niet primair gericht op interactie tussen mensen. Natuurlijk is die er wel, maar dat is niet de focus. Ik ben een overtuigd worshipper en leid incidenteel nog steeds aanbiddingsbijeenkomsten, maar ik sta dan echt in een andere modus. Ik kleed me dan zo gewoon mogelijk, ik probeer de aandacht van mezelf en de mensen voortdurend op God te houden, ik hou de muziek heel basic en ik zing vooral aanmoedigend om mensen te stimuleren om ook vol overgave mee te zingen. Dat aanbidding niet primair om muziek gaat heb ik als kind en tiener intens ervaren. Ik groeide op in de zogenaamde ‘Vergadering van Gelovigen’, een beweging die in de negentiende eeuw in Engeland was ontstaan als een soort tegenreactie op het hiërarchische systeem en de leer van de Anglicaanse Kerk. Het uitgangspunt van de ‘Vergadering’ was dat iedereen gelijk is, geen leken, priesters of dominees, en dat christelijke bijeenkomsten puur geestelijk moeten zijn. Elke vorm van kunst, muziek, beelden, instrumenten, toga’s of wat voor ander uiterlijk vertoon zou de aandacht alleen maar afleiden van de kern van de christelijke samenkomst: Jezus. Wij zongen dus zonder instrumenten, gewoon a capella. Eén van de broeders vervulde de rol van ‘voorzanger’ door met een krachtige, duidelijke stem de eerste regel in te zetten. Ik keek als altijd jongen met respect naar ‘ome Co’, de man op de voorste rij die in zijn eentje met zijn stem een hele gemeente meekreeg in gezang. Hij was de vader van Mark van de Yamaha Clavinova. Hij moest zonder instrument of stemvork iedere keer weer opnieuw de juiste toonhoogte pakken. Hij hing altijd een beetje scheef in zijn stoel als hij een nieuw lied moest inzetten alsof hij zich zo klein mogelijk wilde maken. Of dat nou was uit nederigheid of dat hij gewoon graag onderuit in zijn stoel hing heb ik nooit helder kunnen krijgen. Hoewel we dus niet geholpen werden door instrumenten of microfoons kan ik me hele intense momenten van aanbidding herinneren waarin ik me in de hemel waande, vlak bij God en waarin het leek of ik de hemelse bazuinen en engelenkoren om me heen mee hoorde zingen. Muziek is meer dan je letterlijk hoort, meer dan de klanken die uit je mond, je instrument of de luidsprekers komen. Ik ben heel dankbaar met deze vorming in mijn jonge leven. Het heeft me respect en ontzag voor God bijgebracht, maar het heeft me ook geleerd om met beperkte middelen ‘groot’ te denken: met eenvoudige middelen kun je grootse dingen doen. Toen ik later in de evangelische- en pinksterwereld kwam moest ik erg wennen aan alle bands en geluidsinstallaties, maar ik heb de toegevoegde waarde van echte worship-muzikanten daar leren kennen. Echte worship-muzikanten kunnen zichzelf wegcijferen en hun instrument, hun geluid echt ten dienste van de ander stellen en kunnen een hele gemeente meenemen in aanbidding. --- Het was in het voorjaar van 2011 dat ik voor het eerst in mijn leven langdurig mijn stem kwijt was. Het begon met een soort verkramping in mijn keel waardoor ik geen hoge tonen meer kon zingen. Hoewel ik het heel vervelend vond dat ik niet meer kong zingen, maakte ik me er niet ongerust over; het zou wel weer over gaan. Toen het probleem weken bleef aanhouden en steeds erger werd, begon ik wel ongerust te worden. Ik was iedere avond gefrustreerd als ik mijn gitaar pakte om wat te zingen. Na een paar eerste regels zette ik de gitaar maar weer terug en beklaagde me bij Edith dat ik nog steeds mijn stem niet terug had en dat ik daar echt gek van werd. Ze had medelijden met me, maar kon er ook weinig aan doen. Als er iemand is die weet hoe belangrijk zingen voor mij is, is het wel Edith. Ik herinnerde me iemand die ergens in zijn veertigers-jaren zijn stem was ‘verloren’ en alleen nog maar hees, krassend kon praten in zijn vijftigers-, zestigers- en zeventigersjaren. Zingen was voorgoed verleden tijd voor hem. Toen ik daar over doordacht sloeg de schrik me letterlijk om de keel. Ineens realiseerde ik me dat dat zou betekenen dat ik nooit meer iets met mijn stem voor een ander zou kunnen doen. Dat ik mijn hart geen stem meer zou kunnen geven door middel van muziek. Dat al die tientallen jaren dat ik ’s avonds voor mijn denkbeeldige publiek had gezongen helemaal voor niets was geweest. Dat al die nummers die ik me in de loop der jaren echt ‘eigen’ had gemaakt, die ik had doorleefd, gevoeld, gezongen, nooit meer door iemand gehoord zouden kunnen worden. Johnny Cash was dood en ik was te laat. Ik ging naar de huisarts (waar ik normaal gesproken maar zelden kom), naar een KNO-arts, naar een logopedist, maar niemand kon goed helder krijgen wat er aan de hand was. De huisarts geloofde me maar kon er weinig mee en wees me door naar het ziekenhuis. De KNO-arts zag niks bijzonders en en volgens de logopedist gebruikte ik mijn stem niet goed en was dat het probleem. Maar daar geloofde ik niets van. Ik zing al vanaf mijn 14e en dat had ik altijd op deze manier gedaan. Nog nooit problemen mee gehad. Er was iets mis met mijn keel, maar ik wist zelf ook niet wat het was en kon er niks aan veranderen. Ik voelde spijt. Een diepe spijt dat ik in de afgelopen jaren niet meer met mijn stem en ‘mijn’ muziek had gedaan. Nu was ik 43 en had de tijd mij ingehaald en was het voorgoed te laat. Hoe moest ik dat ooit aan Pavarotti uitleggen als ik hem in de hemel tegenkwam? Hoe moest ik het aan God uitleggen dat ik niks met dit talent had gedaan? ‘Het was te druk; ik kwam er niet aan toe.’? ‘Ik ben het gewoon vergeten …. Sorry.’? Niet dat ik van mezelf vind dat ik zo’n getalenteerde zanger ben, maar ik had net zelf een boek geschreven waarin ik de lezers uitleg dat talent in Gods ogen niet primair met uitblinken of originaliteit te maken heeft, maar vooral met datgene dat je graag doet en dat je heel makkelijk afgaat. In mijn geval is het vrij helder dat dat zowel het zingen van Johnny Cash liedjes is als de Luther Perkins gitaarstijl. Gemiste kans. Te laat. Ik nam mezelf plechtig voor dat als ik ooit mijn stem weer terug zou krijgen, ik er echt iets mee zou gaan doen. Wat - dat zouden we dan wel zien, maar in ieder geval iets. De problemen bleven aanhouden tot aan het midden van de zomer, en toen kwam in een paar weken tijd mijn stem weer terug. In het begin nog wat aarzelend, maar ik kon iedere week weer een noot hoger zingen. In augustus 2011 was ik weer in staat wat Johnny Cash liedjes te zingen. Daar zitten meestal niet al te hoge noten in … Nu mijn stem weer terug begon te komen kreeg ik weer hoop op een tweede kans en besloot ik zo spoedig mogelijk iets te gaan doen met mijn muziek. Het eerste wat me te doen stond was toepassen wat ik zelf in mijn boek Ademruimte had geschreven: zie de wereld om je heen als een akker en zie je droom, je idee of je talent als zaaisel. Zaai wat talent-zaadjes in de akker en je zult zien dat er iets gaat groeien. Ik beschrijf in mijn boek hoe je eenvoudig iets kunt zaaien door mensen om je heen je idealen of je dromen te vertellen, door simpele producten van je talent weg te geven of door iets op internet te publiceren: een blog of een YouTube-filmpje. Dat laatste was wat me te doen stond: ik moest gewoon met mijn gitaar wat inzingen op een filmpje en dat op YouTube zetten. Nou is dat makkelijker gezegd dan gedaan voor een perfectionist op geluidsgebied als ik van nature ben. Als ik iets opneem wil ik het gelijk goed doen: goede geluidstracks, goede filmshots, mooie mix, de juiste effecten en compressie er op, etc. Na wat zitten hannesen met een studiomicrofoon in combinatie met een camera merkte ik dat ik op deze manier waarschijnlijk nooit iets op YouTube zou krijgen. Ik besloot over mijn angst en mijn trots heen te stappen en gewoon de webcam van mijn laptop aan te zetten. Niet moeilijk doen, zingen met die gitaar in dat rottige kleine ingebouwde microfoontje en hupsakee, publiceren. De eerste live-opnames van Johnny Cash eind jaren ’50 klonken immers ook niet veel beter. Op een zondagavond was het ineens zover. Met het slechtste camera-licht dat je je maar kunt voorstellen en allerlei storende achtergrondgeluiden ging ik in de woonkamer mijn liedjes spelen. Zonder dat mijn gezin het doorhad nam ik ze op. Een bijna pikant detail is dat mijn schoonmoeder net bij ons logeerde en in een uitgelaten bui ging mijn hele gezin inclusief mijn schoonmoeder ineens de polonaise dansen op ‘Folsom Prison Blues’. Zonder dat het ze doorhadden liepen ze met allerlei gekke bekken voor mijn webcam. Ook dat nog. Ben je eindelijk na jaren je talent op YouTube aan het zetten, gaat je familie zich bizar gedragen en door de opname heen dansen alsof ze teveel gedronken hebben en Carnaval vieren op zondagavond. Ik zong stug door, vastbesloten dat niets me nu meer zou tegenhouden, maar ze hadden zo’n lol dat ze nog een keer rondje langs de webcam kwamen doen. Bij het tweede rondje kon ik mijn lachen niet meer inhouden, maar speelde wel verder. Ze hadden er geen idee van dat ze een paar minuten later op YouTube stonden … Eigen schuld. Moet je je maar normaal gedragen. Ik moest wat kromme tenen in mijn schoenen negeren toen ik mijn opnames terugkeek. Het licht was ronduit beroerd, het geluid bagger en mijn stem was nog maar half hersteld. Bad timing Matthijs. Maar met een gevoel van ‘het is nu of nooit’ gooide ik de amateuristische filmpjes op YouTube. Mijn gezin heeft me later gesmeekt om het van YouTube af te halen omdat alle buren, vrienden en familie hen mallotig door onze woonkamer konden zien dansen, maar ik was er nu helemaal klaar mee. ‘Jammer dan. Ik heb na dertig jaar eindelijk wat gezaaid, ik ga het niet meer van de akker oprapen. We zien wel wat er mee gebeurt.’ Hoe horkerig kun je worden als het om muziek gaat … Nadat de buren en onze familie hilarisch hadden gereageerd op het filmpje met de polonaise werd het weer stil, maar daar was ik gelukkig op voorbereid. Nota bene ook weer door mijn eigen boek (dit klinkt toch wel weer erg narcistisch …) waarin ik uitleg dat als je iets van je talent zaait in de akker van de wereld, je daarna wel geduld moet hebben. Als je een akker vol tarwe zaait, staat het niet de volgende dag ineens een meter hoog. Iets wat je zaait moet eerst ontkiemen en daarna gaat het groeien. En pas na lange tijd kun je er iets van oogsten, en dan duurt het meestal nog wel een poosje voordat je er geld of brood van ziet. De maanden verstreken en ik zong weer regelmatig mijn liedjes en verdiepte me meer dan ooit in de Luther Perkins en Bob Wootton gitaar stijl en maakte daar mijn eigen versie weer van. Luther Perkins was de eerste rhythm-gitarist van Johnny Cash tot hij in 1968 door brand in zijn eigen huis om het leven kwam. Als je Cash filmpjes uit de jaren ’50 en ’60 bekijkt zie je wat voor een bijzondere verschijning deze Luther Perkins was. Hij stond altijd links achter Johnny Cash met zijn gitaar schuin omhoog en bewoog maar zelden. Als een soort pilaar waar alleen de vingers van bewogen en af en toe zijn hoofd om even naar zijn vingers te kijken. Hij keek bijna altijd serieus en zag er in zijn kostuum uit als een Engelse heer die per ongeluk in een cowboy-film was terechtgekomen. Hij speelde met gedempte snaren zijn bekende boom-chicka-boom begeleiding en als hij een solo speelde veranderde zijn houding of gezichtsuitdrukking niet. Zo ongeveer het tegenovergestelde van elke normale leadgitarist. Bovendien waren zijn solo’s meestal beangstigend simpel. Gevorderde gitaristen kijken meestal met een mengeling van respect, verbijstering, plezier en medelijden naar Luther Perkins. Respect omdat je een sound hoort die staat als een huis. Luther speelde geen noot te veel, was stabiel van de eerste tot de laatste noot en creëerde in zijn eentje de typische Johnny Cash sound die iedereen gelijk herkent. Verbijstering omdat zijn manier van gitaar spelen de vloer aanveegt met alle poeha die leadgitaristen kunnen maken over speeltechnieken, stijlen, grooves, schema’s, effecten, versterkers, etc. etc. ‘The simplicity of this music scares you to death’ zei een artiest ooit over Johnny Cash en Luther Perkins. Plezier omdat je moet glimlachen als je het ziet en hoort. Het klinkt lekker, herkenbaar en veel mensen worden er blij van. Ik verbaas me er altijd weer over wat er in een zaal gebeurt als je de intro van ‘I walk the line’ inzet. Mensen worden echt blij. En tenslotte roept Luther Perkins ook iets van medelijden op omdat bij het zien van deze filmpjes je soms het gevoel bekruipt dat er een automonteur staat die voor de lol gitaar is gaan spelen en ineens op een groot podium is terechtgekomen met een charismatische artiest naast zich en allemaal joelende mensen voor hem die hem als een soort gitaarheld zien terwijl hij zelf nog maar een paar deuntjes kent. En dat gevoel klopt mogelijk nog wel ook … Misschien is dat ook wel de charme van Johnny Cash en de Tennessee Two. Drie gewone mannen die kunnen wat ze kunnen maar daar alles uit halen wat er maar uit te halen is. Er zit iets hoopvols in. Als je met overgave simpelweg doet wat je kunt en wat je voelt is er blijkbaar heel veel mogelijk in dit leven. In de maanden nadat ik mijn zaadjes op YouTube had gezaaid, bestudeerde ik meer dan ooit de techniek van Luther Perkins en oefende vaak eindeloos in de woonkamer om me dit helemaal eigen te maken. Ik had immers geen band en de meeste muzikanten haalden hun neus er voor op om Johnny Cash muziek te spelen. Ik moest dus zowel zingen als spelen. Er is weinig anders te bedenken waar ik in mijn leven door de jaren heen zoveel tijd aan heb besteed als aan het mezelf eigen maken van die ‘boom-chicka-boom’ sound uit de jaren zestig. Mijn favoriete plaat is altijd ‘Johnny Cash live at San Quentin’ geweest. De plaat waar ‘A boy named Sue’ op staat. Ik weet nog dat ik deze lp voor het eerst leende bij de muziekbibliotheek in Middelburg. Ik zal toen een jaar of zestien zijn geweest. Het was altijd een bijzonder moment wanneer je na een half uur fietsen thuiskwam met een plaat en deze voorzichtig op je draaitafel legde. Je zette dan eerst de draaitafel in beweging en de echte liefhebbers hadden zo’n fluwelen borstel waarmee je dan bijna liefkozend het stof van de plaat verwijderde. Het gaf me altijd al een soort magisch gevoel als de plaat draaide en ik de tekst van het label iedere keer voorbij zag komen. Alsof je een soort tijdmachine opstartte die je mee terugnam naar de studio of de concertzaal waar deze muziek was opgenomen. De zwarte vinylschijf waarop je in de groeven soms een afdruk van het ritme van de muziek kon zien was een soort tastbaar overblijfsel van de opname vele jaren daarvoor. Je hoorde zeker aan het begin van een lp altijd wat krasjes en kraakjes van iedereen die ooit een keer de naald op deze plaat had gezet en dan begon het eerste nummer. Omdat ik vrijwel uitsluitend country-, rockabilly-, fifties- en sixties muziek draaide, hoorde ik mijn favoriete artiesten maar zeer zelden op de radio of bij iemand anders. Op een nieuwe plaat hoorde ik dus altijd iets wat ik soms al jaren niet meer had gehoord en meestal zelfs nog nooit had gehoord. Dat maakte een nieuwe plaat draaien voor mij altijd tot een bijzonder moment waar ik graag even de tijd voor nam en het liefst geen mensen om me heen had. Die magie lijkt er niet meer te zijn. Op hetzelfde beeldscherm waarop je Facebook, facturen en mailtjes bekijkt kun je met een paar klikken miljoenen liedjes zien, waar je op dat moment ook bent. In de trein, op vakantie, in je bed of zelfs op je fiets. En met één volgende klik op een ‘Play’-icoontje begint het nummer direct te spelen. Is het niet wat je wilt, dan klik je naar het volgende liedje dat direct wordt gespeeld. Je hoeft er niks meer voor te doen en er is uberhaupt geen tijd om de spanning van ‘hoe zal het klinken’ op te bouwen. Hoewel ik een dankbaar gebruiker van Spotify ben, mis ik wel de romantiek van platen kopen of huren en thuis op je stereo draaien. Ik herinner me nog dat ik ‘Johnny Cash live at San Quentin’ opzette en tussen mijn Sansui tweeweg-speakers op de grond ging zitten om het stereobeeld zo goed mogelijk te horen en te beleven. Terwijl ik de nummers beluisterde bekeek ik de achterkant van de lp-hoes waar allemaal bruingetinte foto’s van het optreden in de San Quentin gevangenis op stonden. De combinatie van muziek uit mijn stereo en de foto’s op de hoes creëerden in mijn fantasie een film van hoe dit optreden in de gevangenis er uit gezien moest hebben. Ik hoorde hoe Johnny Cash de producers van deze opname op de hak nam door de gevangenen te vertellen wat ze voor de show tegen hem hadden gezegd: hij moest dit liedje doen, dat liedje, zus staan, zo bewegen en zo kijken. Maar hij had er allemaal lak aan en riep het publiek in de gevangenis toe: ‘I’m here to do what you want me to, and what I wanna do! So what do you wanna hear?!!’. Het gejoel van de honderden gevangen aan de andere kant van de oceaan kwam door mijn speakers nu mijn slaapkamer in Vlissingen binnen. Ik hoorde iemand hard ‘Jackson!!’ roepen en ik zag deze man als het ware voor me. De meesten schreeuwden om ‘I walk the line’ en met een grijns op mijn gezicht hoorde ik hoe de gitarist op commando van Johnny Cash in een hoog tempo de bekende gitaarintro inzette. De hele zaal ging los. Het idee dat dit was opgenomen toen ik zelf nog maar één jaar oud was en nog in de wieg lag gaf me een mengeling van iets wat ver weg en lang geleden was met een gevoel ‘bijna bereikbaar’. Een van de bijzonderheden van deze met Grammys bekroond plaat is dat Luther Perkins hier vervangen is door Bob Wootton. Na het overlijden van Luther had Bob zichzelf na een concert van Johnny Cash voorgesteld aan June Carter als gitarist. June stelde hem direct aan Johnny Cash voor en tot zijn grote verbazing kon Bob exact alle loopjes en de boom-chicka-boom sound spelen. Bob werd aangenomen en het legendarische San Quentin concert was zijn eerste duidelijk acte de presence op TV en plaat. Een mooi voorbeeld van iemand die ook jaren in zijn uppie Cash liedjes had zitten spelen en Luther Perkins nauwgezet had bestudeerd en nu oogstte wat hij gezaaid had. Hoewel Bob precies de sound van Luther kon spelen, hoor je direct een enorm verschil. Waar Luther nooit een noot te veel speelde en altijd een keurige, afgepaste cleane sound had, pompte Bob Wootton in San Quentin een enorme berg stuwende energie in de muziek van Johnny Cash. Hij speelde met een Fender Jazzmaster en een Fender Twin Reverb versterker (voor de kenners onder ons) en regelde deze veel rauwer in dan Luther deed en speelde de uptempo nummers veel voller in met meer licks en tussennoten. Het gaf de hele band, Johnny en alle gevangenen in San Quentin een stoere, energieke boost. De impact daarvan is nog steeds voelbaar als je de plaat beluistert en de beelden bekijkt. Vooral het wereldberoemde nummer ‘San Quentin’ dat Johnny Cash na luid geroep gelijk een tweede keer speelde heeft Bob Wootton persoonlijk bestempeld met zijn rechttoe-rechtaan metaal-achtige rauwe gitaarsound. Ik verdiepte me in de verschillen tussen deze twee gitaristen en besloot me toch meer aan te sluiten bij Bob Wootton. Omdat ik tot nu toe altijd in mijn eentje speelde, had ik ook een manier gevonden om op mijn akoestische gitaar een soort combinatie te spelen van de Luther Perkins stijl en de manier waarop Johnny Cash op zijn eerste plaat een snare-drum imiteerde op zijn akoestische gitaar. Hij deed dat door een dollarbiljet tussen zijn snaren te stoppen zodat je een raar, gedempt geluid kreeg dat vlak voor een microfoon uit de fifties een beetje als een snare-drum klonk. Door de snaren van de gitaar op de brugkam met mijn rechterhandpalm af te dempen kon ik zowel het Luther Perkins geluid als dat snare-geluid imiteren. Als je het maar lang genoeg doet gaat het op een gegeven moment vanzelf en kun je het met wat ritmische licks weer verder opleuken. Het gaf een heel eigen sound wat typisch Cash klonk, maar wat Johnny Cash zelf niet gebruikte. Jarenlang in je eentje in de veilige sfeer van je woonkamer spelen heeft voor- en nadelen voor je muzikale ontwikkeling. Het voordeel is dat je de nummers zo vaak in je comfortzone kunt spelen en er mee kunt experimenten qua sound, ritme, zangstijl en klankkleur van je stem dat je helemaal één wordt met het lied. Je denkt dan niet meer na over de techniek van spelen of zingen, dat gaat helemaal vanzelf, en je kunt je dan veel meer concentreren op het verhaal van het lied. Zeker voor Johnny Cash songs is dat cruciaal: het zijn allemaal verhalen, waarvan vele een diepere laag hebben dan de letterlijke tekst. Het zijn meestal geen nummers waar je allerlei zangkunsten of technische hoogstandjes op los kunt laten; Johnny Cash vertelt verhalen. Verhalen waar hij in gelooft zodat je het als luisteraar ook gelooft. Wat veel mensen zich niet realiseren is dat het live uitvoeren van Johnny Cash songs een enorme muzikale uitdaging is voor zangers. Omdat je hoofdzakelijk laag zingt kun je geen indruk maken met hoge noten. Hoge uithalen scoort meestal goed bij het publiek. Maar bij Cash-songs moet je het volledig van ritme, timing en geloofwaardigheid hebben. In die zin staat Cash-muziek misschien wel dichter bij rap-muziek dan bij country-muziek. Hetzelfde geldt voor de muzikanten. Het vraagt lef om de begeleiding zo sober mogelijk te houden zodat het lied zelf zijn werk doet. Zo verstreken de maanden na mijn YouTube-zaai actie. Sommige filmpjes werden amper bekeken, maar één filmpje kreeg opvallend veel views: mijn versie van ‘The Man comes around’ werd al snel door duizenden mensen bekeken. Van over de hele wereld kwamen er reacties als ‘Fantastic cover! Awesome voice! Love it!’, ‘A guitar, a voice and passion is all it takes too make a great cover! Loved it, keep it up man.’ en ‘I think the Man in Black himself would be proud.’, maar ook een reactie als: ‘One doesn't often hear country music sung with dutch accent. Haha. But you have a nice voice. Good cover.’ Het is verbazend wat een paar complimenten van onbekende mensen met je doen. Er waren blijkbaar toch veel mensen die dit konden waarderen! Na deze sound tientallen jaren lang binnen mijn kamer te houden, was het nu vanuit mijn kamer naar buiten gegaan en had zelfs ook de andere kant van de oceaan bereikt. Dit had ik me niet kunnen voorstellen toen ik op zestien-jarige leeftijd die ene man ‘Jackson!!!’ hoorde brullen vanaf die verre overkant. Het gaf me vertrouwen dat deze zaadjes op een of andere manier wel zouden uitgroeien tot een plantje. 22/3/2025 0 Opmerkingen 'You great voice ... !'6 juli 2015 - versie 3.6
Het was op een warme zondagochtend in de zomer van 1992 in een baptistengemeente in Arad, Roemenië. De grote kerkzaal zat bomvol, er werd druk gefluisterd en er hing een sfeer van verwachting. Hoewel de zon nog een eind moest klimmen voor ze haar hoogste punt had bereikt, hadden veel mensen een waaier meegenomen om de drukkende hitte binnen te doorstaan. Het was zo’n typisch Roemeense zaal voor grote groepen met een wonderlijke combinatie van mooi klassiek houtwerk uit een ver verleden met daar tussendoor allerlei fantasieloze aanpassingen van een slechte kwaliteit houtfineer dat inmiddels triest verkleurd was. Ik zat met Edith ergens achterin tussen onze vrienden, de leden van de vocalgroup ‘Nicanor’. Wij waren bijna allemaal tieners, twintigers en een enkele dertiger. Het werd ineens stil. De dienst ging blijkbaar beginnen. Het was nu al ondraaglijk heet in de kerk die bestond uit een grote groep christenen die jarenlang in het geheim hadden moeten samenkomen. Door de politieke omwenteling die in 1990 had plaatsgevonden waren kerken sinds vorig jaar weer toegestaan en konden gelovigen zonder angst voor de staatspolitie christelijke bijeenkomsten houden. Zowel het leed van jarenlange onderdrukking als ook opluchting en dankbaarheid voor de nieuwe vrijheid waren voelbaar als deze mensen bij elkaar kwamen. Je voelde hoe ze door alle ellende aan elkaar gesmeed waren; ze hielden echt van elkaar, ze hadden elkaar leren vertrouwen en er was een gemeenschappelijk respect voor de oudere generatie die trouw was gebleven aan de God van de Bijbel. Maar je voelde ook de intense nieuwe vrijheidsbeleving: het plezier dat ze hadden als ze met elkaar aten, muziek maakten, zongen, grappen maakten en verhalen vertelden was uitbundig, bijna puberaal. Ondanks hun armoede was elke bijeenkomst in mijn beleving een spontaan feest met een overdaad aan eten, drinken, gezelligheid, muziek en gezang. De een na de ander moest een solo of een duet zingen dat altijd een enthousiast en liefdevol applaus oogstte, hoe het ook klonk. Het maakte iedere bijeenkomst bijzonder. We hadden net een tournee van een aantal dagen achter de rug waarin we met Pro Deum, een Roemeens koor, door allerlei Roemeense steden waren getrokken. We hadden gezongen in theaters, schouwburgen, kerken en zaaltjes. Een groter contrast als tussen Pro Deum en Nicanor kun je bijna niet bedenken. Pro Deum bestond grotendeels uit veertig-plussers. Zij klonken in onze oren als klassiek geschoolde professionele zangers en zagen er zo ook zo uit door hun kleding, hun kapsels en hun gezichtsuitdrukking. Ze zongen zeer gedisciplineerd; hun volume, hun klankkleur leek wel met een draadloze afstandsbediening door de dirigent bediend te worden. Een kleine beweging van zijn hand was voldoende om hele koor van een teer, ingehouden stuk naar een kippenvel-creërend crescendo te brengen. Ik genoot altijd van hun optredens, vooral wanneer de mannen een soort traditionele strijdliederen gingen zingen, begeleid door een moderne elektrische piano met een soort Rhodes-geluid voor de kenners. Het riep een aparte sfeer op van herrezen kozakken-strijders uit een ander tijdperk die zingend het einde van de twintigste eeuw binnenstapten. De dienst was begonnen met allerlei mededelingen in het Roemeens voor de gemeente waar wij niets van verstonden, maar aan de gezichten van de gemeenteleden kon je duidelijk zien dat het belangrijk was. Mensen om ons heen luisterden aandachtig en meelevend. Het gaf me de indruk dat het over mensen van de gemeente ging. Misschien de zieken of gemeenteleden met andere problemen? Na een eenvoudig en traditioneel klinkend lied dat iedereen luidkeels meezong en dat op een soort Hammond-orgel werd begeleid, stapte Pavarotti naar voren op het podium en begon met een twinkeling in zijn ogen de gemeente toe te spreken in het Roemeens. Pavarotti was de onbetwistbare solist van Pro Deum. Hij was een kleine, maar indrukwekkende man van halverwege de vijftig, een paar jaar ouder dan onze ouders in die periode. Als hij met zijn operastem begon te zingen kreeg ik altijd het gevoel dat de hemel openging en de ruimte om me heen lichter werd. Hij zong zo vol overgave, zo vol liefde en zo vol respect over de Schepper van hemel en aarde dat in mijn beleving de meest verstokte atheïst wel spontaan in God moest gaan geloven als hij Pavarotti hoorde zingen. Daarnaast was hij ook nog eens een zeer begaafd zanger met een fantastische controle over zijn stem, zijn timbre, zijn vibrato, zijn timing. Het was af. Tijdens elk concert wat we gaven was het moment waarop Pavarotti solo ging zingen steevast een kippenvel-moment waarin er in het publiek ineens opvallend veel zakdoeken verschenen. Dat was de reden waarom we hem Pavarotti hadden genoemd. Zijn echte naam was Nelu Mot. Het toeval (of het geluk of God) wilde dat Edith en ik in Pavarotti’s gezin waren ondergebracht tijdens deze tournee. We sliepen een aantal nachten bij hen thuis en ik krijg nog warme gevoelens als ik daar aan terugdenk. Zelden in mijn leven heb ik zoveel liefde gevoeld als in dit gezin. We kregen als Nederlandse gasten het beste van al hun eten en drinken, de grootste slaapkamer in hun eenvoudige bovenwoning, de meest comfortabele stoelen aan tafel en voortdurend hun volle aandacht en belangstelling. Het ging zelfs zo ver dat ze via vrienden een cassettebandje hadden geregeld met Nederlandstalige muziek voor tijdens het eten. Pavarotti kende de muziek zelf niet, maar in gebroken duits, een heel klein beetje engels en veel gebarentaal maakte hij ons duidelijk dat deze muziek speciaal voor ons was. Het ontroerde ons dat ze dit allemaal hadden geregeld, maar toen het bandje begon te spelen moest ik mijn tong er af bijten om niet in een schaterlach uit barsten. Het een na het andere foute nederlandse carnavalsliedje kwam langs met half schunnige teksten en muziek waar ik me echt voor schaamde dat dat uit Nederland kwam. Maar we beseften dat het een mission impossible was om dat met een paar duitse en engelse woorden uit te leggen, dus we knikten dankbaar en neurieden beleefd met een dankbare glimlach op ons gezicht een paar regels mee. Liefde stelt je in staat dat te doen, geloof me. Maar gisterenavond was het anders gegaan. We zaten met hun hele gezin aan tafel in de kleine en (echt zeer) sober ingerichte woonkamer, Pavarotti, zijn vrouw, hun zoon, hun dochter en wij. De foute muziek bleef achterwege en in plaats daarvan pakte Pavarotti na het eten onze handen en begon ‘Hallelujah’ te zingen. We vormden met zijn zessen een kring en samen hieven we onze handen op en zongen we steeds luider en intenser ‘Halleluja’. Ik waande me in een andere wereld, in een ander tijdperk, in een ander hoofdstuk van de wereldgeschiedenis. Ik zag dat Pavarotti tranen in zijn ogen kreeg en begon te bidden waarbij hij regelmatig onze namen, ‘Matthei’ en ‘Ediet’, noemde. Ik kon niet letterlijk verstaan wat hij zei, maar als je naar zijn gezicht keek wist je het toch. Hij dankte voor ons, bad voor ons, voor onze families, onze toekomst. Ik weet niet meer hoe lang dit moment duurde, maar het volgende dat ik me kan herinneren is dat we gezellig aan het zingen waren geslagen. Er werd een fles wijn opengetrokken, we hadden de grootste schik om allerlei gekke liedjes die we samen bleken te kennen. Nu kwam echt alles langs: hymns, country-song, Johnny Cash-songs, hits van Elvis. Ik was p.a.-man van het koor en zong dus zelf nooit mee met Nicanor, maar voor de ontspanning in die week had ik wel mijn gitaar meegenomen. Terwijl ik speelde, zong Pavarotti de een na de andere Amerikaanse hymn, meestal in het Roemeens en soms wat stukken in het Engels. We kwamen in de sfeer van ‘do you know this song?’ en ‘listen to this one, listen!’ en ‘this is also one of my favorites!’. Ik zette ‘Will the circle be unbroken’ in en zag Pavarotti zichtbaar genieten. ‘Give me a C’ zei hij nadat het lied klaar was. Ik sloeg een C akkoord aan en hij begon te zingen: O, Doamne mare, cand privesc eu lumea, Ce ai creat-o prin al Tau Cuvant, Fiintele ce-mpodobesc natura Cum le-ntretii cu bratul Tau cel sfant Bij de eerste twee woorden herkende ik gelijk ‘How Great Thou art’, één van de beroemdste hymns ooit gemaakt. Het lied werd vaak gezongen tijdens Billy Graham-campagnes, onder andere ook door Johnny Cash die goed bevriend was met Billy Graham. Pavarotti was bij het refrein aangekomen en was inmiddels gaan staan. De overgave en het volume waarmee hij het refrein inzette maakten van de kleine, sober ingerichte woonkamer een hemelse concertzaal en inspireerden me om mijn gitaarsnaren zo subtiel en ondersteunend mogelijk aan te slaan. Je moet misschien muzikant zijn of in ieder geval een groot muziekliefhebber om te begrijpen hoe heerlijk het is om met iemand samen op te gaan in muziek die uit je hart, uit het diepst van je ziel komt. Het is een spiritueel moment, iets wat je uittilt boven tijd en plaats. Nadat hij het eerste refrein had uitgezongen wees hij op mij. ‘You sing’. Ik zette op mijn manier het tweede couplet in in het engels en zong het lied zoals ik het op dat moment voelde. And when I think that God, His Son not sparing, Sent Him to die, I scarce can take it in; That on the Cross, my burden gladly bearing, He bled and died to take away my sin. Pavarotti was weer gaan zitten en luisterde met gesloten ogen. Hij neuriede zachtjes mee. Ik zag een glimlach op zijn gezicht. Toen ik het refrein inzette in het engels, zong hij er in het Roemeens een tweede stem doorheen en ik was verbaasd hoe mijn country-manier van zingen prachtig samenvloeide met zijn operastem. Hij zong met gesloten ogen en een ernstige uitdrukking op zijn gezicht, terwijl ik zingend bijna in lachen uitbarstte van plezier. Ik zou er heel wat voor over hebben als ik daar nog een geluidsopname van zou kunnen krijgen. Maar die is er zeker weten niet. Nadat we waren uitgezongen klapte hij in zijn handen om even alle aandacht te krijgen. Hij zat recht tegenover me, keek nog steeds serieus en wees met zijn vinger naar naar mijn borstkas alsof hij op een onzichtbare knop drukte. ‘You sing with me in my church tomorrow’. Het voelde alsof ik een duw in de verkeerde richting kreeg en zei ‘No, no, no … you great voice, I’m the p.a.-man, I love to sit behind all the knobs to create the right sound for yo uso you can sing’. Hij schudde zijn hoofd en keek nu heel serieus. ‘YOU great voice. YOU sing with me in my church tomorrow!’ Dit had zich allemaal afgespeeld de avond voor deze kerkdienst in Arad. Ik zag Pavarotti nu op het podium staan en zag hoe hij een vlot verhaal vertelde waar hij ieders aandacht mee trok. Ik kreeg een bang voorgevoel dat versterkt werd toen ik hem duidelijk ‘Matthei’, ‘Ediet’ en ‘Ollanda’ hoorde zeggen. De rest kon ik niet verstaan, maar ik zag wel ineens mijn gitaar op het podium staan. Dat zei al genoeg. Pavarotti had nu blijkbaar gezegd dat ik naar voren moest komen want meerdere mensen in de zaal draaiden zich om en keken naar Edith en mij. Een paar leden van Pro Deum wenkten me om naar voren te komen. Ik stond half op, nog steeds twijfelend of het wel echt over mij ging, maar toen ik Pavarotti zag staan glimlachen naast mijn gitaar wist ik zeker dat ik naar voren moest. Het voelde vreemd om als p.a.-man naar voren te lopen en mijn vertrouwde plek achterin de zaal achter me te laten. Maar ik wilde Pavarotti ook niet teleurstellen, dus met een bonzend hart liep ik naar voren het podium op. Pavarotti gaf me een hand alsof hij me welkom wilde heten op deze plek en fluisterde ‘Mathei, How Great Thou Art. In C!’. De volgende beelden staan voor altijd in mijn geheugen gegrift. Midden op het podium stond één grote, stevige microfoonstandaard met een grote klassieke Sennheiser microfoon er op. Het ding zou zomaar veertig jaar oud kunnen zijn. Ik hing mijn gitaar om mijn nek en sloeg even zachtjes de snaren aan om te horen of die wel nog goed gestemd waren. Dat viel mee. Pavarotti was achter de microfoon gaan staan en sprak de gemeente toe. Ik heb geen idee waar het over ging, maar iedereen luisterde aandachtig. Terwijl ik rechts achter hem stond keek ik de zaal in en zag de verbaasd lachende gezichten van onze vrienden. Ik zag dat ze deze spontane actie leuk vonden en dat stelde me wat gerust. Pavarotti ging steeds iets zachter praten en creëerde daarmee stilte in de kerkzaal. Zulke dingen vallen je pas op als je de taal niet verstaat; je let dan veel meer op lichaamstaal, volume en klanken. Toen hij was uitgepraat was het echt stil in de zaal. Ik hield mijn hand op mijn snaren uit angst dat ze per ongeluk de stilte zouden verstoren. Pavarotti duwde rustig de microfoonstandaard een stuk hoger. Zo hoog dat hij boven zijn hoofd uitkwam, en haalde de microfoon eruit. ‘Give me a C’ fluisterde hij. Ik sloeg langzaam maar duidelijk een paar opeenvolgende tonen van het C akkoord aan. Hij deed zijn ogen dicht, vouwde zijn handen met de microfoon er in voor zijn buik en zette het eerste couplet van ‘How great Thou art’ in. Zijn heldere, krachtige operastem had eigenlijk geen microfoon nodig, zelfs niet als hij zacht zong. Zijn liefde voor God was duidelijk nog groter dan zijn liefde voor muziek en mensen, want terwijl hij God toezong leek hij alles om zich heen te vergeten, inclusief mij. Hij zong zo vol overgave, ontzag en liefde God toe dat ik zelf ook alles om me heen vergat. Hij zong het lied met veel vertragingen en rust tussen de regels, wat meestal lastig is om te begeleiden op een gitaar, maar we hadden blijkbaar hetzelfde gevoel voor timing want alles vloeide samen. Het was een heerlijk moment om met deze man onze liefde voor muziek en onze talenten in te zetten voor iets dat groter was dan wij zelf. Voor Iemand die groter was dan wij zelf. Het refrein met de climax in de allerlaatste zin was zo geweldig om te spelen dat elke vorm van spanning of zelfbewustzijn van me af gleed. We bestonden eigenlijk zelf niet meer, maar maakten klanken die al duizenden jaren geleden voorbereid waren en die wij slechts vertolkten. Toen kwam het tweede couplet. De grote Sennheiser zat weer in de standaard en ik zag dat Pavarotti een stap achteruit had gedaan. Als er één moment is waarop je als amateur-zanger niet wilt zingen is het wel na zo’n moment. De impact die Pavarotti had gehad met zijn vertolking van How great Thou echode nog na in de atmosfeer van de zaal. Alles wat hierna zou komen kon alleen maar minder zijn. Ik wilde het liefst acuut onzichtbaar worden en alleen maar gitarist van Pavarotti zijn. Wat doe ik hier in ’s hemelsnaam? Mijn zangkunsten stellen werkelijk niets voor vergeleken bij dit operawerk dat net uit zijn hart, zijn mond en al zijn bewegingen naar buiten was gekomen. Maar het C-akkoord dat ik ondertussen nog tokkelde vroeg steeds dringender om het tweede couplet. Wat er toen gebeurde zal mij mijn hele leven bijblijven. Ik zag hoe Pavarotti nog een stap achteruit deed om plaats te maken achter de standaard. Hij keek me een moment recht in mijn ogen, maakte een buiging voor me en zwaaide uitnodigend met zijn linkerarm richting de microfoon. In zijn ogen had ik gezien dat hij er volledig van overtuigd was dat ik het kon. Zijn respect was niet gespeeld en zijn keuze om dit lied hier met mij te zingen was een overtuigde keuze. ‘You great voice … ‘ klonk het diep in me. En deze man had er verstand van. Hij was een autoriteit voor me. Het respect dat hij overbracht en de overtuiging die hij uitstraalde werkten als de dubbele klik op het icoontje van een computerprogramma dat al jaren op de harde schijf stond, maar tot dusver nog nooit was gebruikt. Ik geloofde hem. Ik geloofde ineens echt dat ik het kon. Ik wist het gewoon zeker. Het vergeten programma was opgestart. Ik liep naar de microfoon en zette op mijn manier het tweede couplet in. Ik zong zoals ik nog nooit in mijn leven had gezongen. Deze keer zag ik voor me wat ik zong; het was alsof iemand mijn ogen had geopend. Ik zag in beelden over wie ik zong. Tegen wie ik zong en zelfs wat ik zong. Ik zag het kruis, ik zag de prachtige aarde waar we op mogen wonen, mijn eigen leventje daarop, ik zag hoe ik hopeloos tekort schoot op allerlei gebied, maar ik zag het universum daarom heen, de eindeloze, eindeloze hoeveelheid genade die er voor me was en ik zag het moment waarop we met elkaar in de hemel zouden komen om voor Jezus neer te knielen. Ik zag het nu en was niet meer bezig met techniek, muzieknoten of maten en ook niet met wat anderen er van vonden. Ik zong nu wat ik voor me zag, ik zong wat ik geloofde en op de manier zoals ik het voelde. Pavarotti had me ergens uit getrokken en had me ergens in een nieuwe ruimte weer neergezet. Ik voelde me vrij om ad libs toe te voegen, maar ook vrij om het simpel te houden. Het ging niet meer om de vorm, maar om de inhoud. Ik voelde me vrij om alle muziekinvloeden die mij gevormd hadden door te laten klinken: van de plaat van Jim Reeves die ik ooit op zolder had gevonden tot en met Johnny Cash, Matthew Ward, Elvis Presley en de manier waarop ik mijn vader wel eens het Duet van de Parelvissers had horen zingen. Elke rem, elke schaamte was er af. Alle personen, stijlen, visies en invloeden die mij hadden gevormd kwamen bij elkaar en vormden een nieuw geheel dat nu uit mijn mond kwam. Dit had er altijd al in gezeten, maar er was iemand nodig geweest die het bevestigde, die wist in welke map het programma stond dat al die fragmenten met elkaar kon verbinden en het dubbel aanklikte. Dit kon alleen iemand zijn waar ik vertrouwen in had. Iemand die autoriteit had op het gebied van muziek en die zelf in deze eindeloze zee van ruimte leefde. God had deze man op mijn weg gebracht in de persoon van Ioan Nelu Mot, Pavarotti. Vanaf dat moment heb ik bij Nicanor maar zelden meer achter de knoppen gezeten hoewel ik dat nog steeds veel plezier zou doen. Ik was ineens solist geworden en kreeg ruimte om op mijn manier liederen te brengen. Het was in de jaren negentig zonder internet, Facebook of mobiele telefoons lastig om contact te houden met mensen in Oost Europa. We hoorden af en toe wel eens iets via mensen die hulptransporten richting Roemenië organiseerden. Een paar jaar later kregen we een briefje van een Nederlandse familie die een paar dagen bij hen in huis was geweest: Lieve familie, We zijn blij dat we jullie via familie DK die bij ons in Arad zijn te kunnen groeten. Ik hoop dat we ooit weer eens samen ‘Hoe groot zijt Gij’ kunnen zingen. Wij wensen jullie als familie Gods zegen toe. Woensdag hopen we naar Zweden te vertrekken om daar in verschillende kerken op te treden. Ioan Nelu Mot Het is één van de briefjes en kaarten die ik zorgvuldig bewaar. Blijkbaar deelden we onze beleving van ‘Hoe groot zijt Gij’. Ik zou er veel voor over hebben het nog een keer samen met hem te mogen zingen, maar twee of drie jaar na deze brief kregen we het bericht dat hij geheel onverwacht was overleden. Ik was geschokt, verdrietig voor zijn gezin, voor de kerk in Arad en voor Pro Deum. Een groots mens, nog veel te jong. En ik was ook verdrietig dat ik hem nu zeker nooit meer zou zien op deze wereld en nooit meer met hem zou kunnen zingen. En toch moet ik glimlachen als ik zijn briefje weer lees. Want Ioan Nelu en ik zijn allebei gelovigen. We weten allebei dat er meer is dan dit leven en dat er een moment zal komen dat we elkaar weer zullen zien. Dan gaan we zeker zingen. Ik stel voor dat we dan naar onze Schepper toe gaan zodat we Hem letterlijk in de ogen kunnen kijken terwijl we zingen: ‘Then sings my soul, my Saviour, God to Thee - How great Thou art!’. Dan hebben we onze spirituele ogen, onze verbeeldingskracht en ons geloof niet meer nodig, want dan zien we Hem letterlijk. Dat wordt een feest; de een na de ander zal er bij komen staan om mee te doen: Edith, onze kinderen, Johnny Cash, Billy Graham, mijn ouders, schoonouders, mijn opa en oma, iedereen die me in dit leven lief en dierbaar is geworden, iedereen die ik op aarde kwijtgeraakt ben …. ‘You great Voice’ zeggen we tegen Hem en misschien ook wel tegen elkaar. O Lord my God, when I in awesome wonder Consider all the worlds thy hands have made, I see the stars, I hear the rolling thunder, Thy power throughout the universe displayed. Then sings my soul, my Savior God, to Thee: How great thou art! How great thou art! Then sings my soul, my Savior God, to Thee: How great thou art! How great thou art! When through the woods and forest glades I wander And hear the birds sing sweetly in the trees, When I look down from lofty mountain grandeur, And hear the brook and feel the gentle breeze. And when I think that God, his Son not sparing, Sent him to die, I scarce can take it in, That on the cross, my burden gladly bearing, He bled and died to take away my sin. When Christ shall come with shout of acclamation And take me home, what joy shall fill my heart! Then I shall bow in humble adoration, And there proclaim, "My God, how great thou art! 22/3/2025 0 Opmerkingen Solitary man17 april 2015 - versie 1.3.
De warme klanken van de donkerbruine Yamaha Clavinova uit 1983 streelden de oren van de aanwezigen in de grote kerkzaal. Hij stond op ‘Cosmic’ en de ‘Stereo Symphonic’ button was ingedrukt. Het brede, zoete geluid gaf een mooi contrast met mijn stem die door de geluidsman mooi mannelijk was ingeregeld met een vleugje lange delay er overheen. De Bose 802 speakers verdeelden het geluid royaal over de hele ruimte. De Yamaha YP-40 is de geschiedenis ingegaan als ’s werelds eerste digitale piano. Hij staat inmiddels in het muziekmuseum in Carlsbad in California. Het instrument gaf een voor de jaren tachtig ongekend warme sound. Het geheim van de warmte zat in het feit dat het eigenlijk geen digitale piano was zoals we die tegenwoordig kennen met gesamplede geluiden, maar een analoog apparaat dat via FM-signalen klanken produceert. Dat zorgde voor dat een vol, vriendelijk en emotioneel geluid. Het leek in de verste verte niet op een echte piano. Je kon er allerlei geluiden uit halen waarvan er eigenlijk maar twee echt mooi waren: ‘E Piano 2’ en ‘Cosmic’. De E Piano 2 had iets weg van een Fender Rhodes en de Cosmic was een heel eigen sound: het was een soort kruising tussen een pedal-steel gitaar, een Rhodes en een Hammond zonder tremolo voor wie het nu nog snapt. Het apparaat had één nadeel: om de speelbeleving zo echt mogelijk te maken hadden de ingenieurs bij Yamaha bedacht dat de toetsen zo zwaar mogelijk uitgevoerd moesten worden. Dan voelde je dat er iets gebeurde onder je vingers als je speelde. Ze hadden dit doeltreffend opgelost: in elke toets was een blokje lood verwerkt. Het instrument was alleen zo zwaar geworden dat veel muzikanten ‘on the road’ snel op iets anders overstapten. Ik kon hem net met pijn en moeite in mijn eentje de trap op krijgen, maar dat moest je niet doen als je ooit een hernia had gehad. De volgende versies kregen allemaal kunststof toetsen met een ingebouwde toetsweerstand om dezelfde beleving te creëren. Als ik eerlijk moet zijn is niets te vergelijken met de loodverzwaarde toetsen van de eerste Clavinova. Ik had de piano in 1988 voor vijfentwintig gulden gekocht van Mark die toen geluidsman was bij onze band ‘The Bax Brothers’. Hij had zelf een nieuwer model gekocht en vond het leuk mij voor een symbolisch bedrag aan een piano te helpen. Voor mij was dit de perfecte piano: er zat een schuifknop op waarmee je je muziek kon transponeren. Aangezien ik op een piano alleen maar in C en G kon spelen was dat voor mij een uitkomst. Met een simpele beweging kon ik nu ook in D, E, F, A of B spelen. En zelfs in Fis, Bes of wat ook maar nodig was. We hadden net een paar pittige country-rock achtige nummers gedaan en om een emotioneel contrast te creëren was ik nu achter de piano gekropen voor het lied ‘Thank You’, een prachtig gevoelig lied van Ray Boltz over iemand die droomt dat hij in de hemel is. We speelden met onze band op een jongerenlanddag van onze kerk. Een paar honderd jongeren waren daar op afgekomen. Sommigen voor de studies en de sprekers, een enkeling misschien voor de muziek en waarschijnlijk ook velen voor de gezelligheid of in de hoop een leuke jongen of een leuk meisje tegen te komen. De eerste nummers waren goed gegaan en ik zat er helemaal in. Hoewel ik alleen maar wat akkoorden, een beetje country-piano en een beetje boogie-woogie kon spelen op de piano voelde ik me toch vertrouwd op dit instrument. Misschien ook omdat ik ooit mijn eerste muzikale stapjes had gezet op een elektronisch orgel. Mijn Yamaha was weliswaar geen orgel, maar het toetsenbord was nagenoeg identiek en ook kleur van beide instrumenten kwam enigszins overeen. Het orgel van mijn moeder had altijd een bijzondere aantrekkingskracht op me gehad. Mijn moeder speelde vooral ’s zondags en ik kan me nog herinneren hoe elk lied me weer een ander gevoel gaf. Als mijn moeder ‘The Windmills of your Mind’ speelde voelde ik me altijd heel triest worden, maar het was een soort triestheid die niet heel vervelend was omdat ik wist dat er daarna weer een ander lied kwam waar ik weer blij van werd. Ook de ingebouwde lesley-box in het orgel interesseerde me mateloos als kind. Als je op je knieën naast het orgel ging zitten kon je door een soort houten tralies naar binnen kijken. Daar zag je een soort groot wiel dat langzaam of hard kon ronddraaien, dat kon je met een knop op het orgel bedienen. Dat ronddraaiende wiel zorgde voor de typische lesley-geluidsgolven waar ik als kind soms bijna van in een soort trance raakte. Ik probeerde dat effect wel eens na te bootsen door een koptelefoon waar muziek uitkwam snel heen en weer te bewegen langs mijn oren. Dat gaf een zelfde soort ruimtelijk effect als de lesley. Toen ik negen of tien was mocht ik van mijn ouders op orgel-les. Elke week ging ik braaf naar de muziekschool in een groot oud herenhuis onder aan de boulevard in Vlissingen. Het was zo’n huis waar je al triest werd als je de grote zware eikenhouten deur opendeed. Je kwam dan in een hoge, lege hal waar een paar afgedankte bruin-beige wachtkamerstoelen stonden. De deur viel altijd gelijk dicht achter je met een harde knal die door de lege, betegelde hal galmde. Dan moest je via een lange trap naar de eerste verdieping waar je in een wat kleinere hal kwam. Ook daar stonden weer een paar van die afgedankte stoelen waar ik moest gaan zitten om te wachten tot ik aan de beurt was. Er hing een nare, trieste sfeer die er voor zorgde dat ik ter plekke een afkeer kreeg van notenbalken en muziekles. Er waren in mijn herinnering vijf deuren in die hal, een soort overloop. Door twee of drie van die gesloten deuren hoorde je gedempte muziekgeluiden van andere kinderen die les kregen. Soms hoorde ik tussen de onsamenhangende piano- en orgelgeluiden door een paar aarzelende tonen van een toonladder op een of ander blaasinstrument. Die hielden ineens op en dan hoorde ik een gedempte zware stem die blijkbaar aan het uitleggen was hoe het wel moest, maar ik kon het nooit verstaan. Ik zag in gedachten aan de andere kant van de deur een jongen van mijn leeftijd zitten die zwetend probeerde te doen wat hem werd uitgelegd. Het bizarre was dat ik nooit aan hoorde komen wanneer de deur ineens openzwaaide en de les voorbij was. Er was nooit een aanwijzing van een krakend geluid of iets dat op afscheid leek. Terwijl er uit een andere kamer nog gedempte muziekles-geluiden kwamen, zwaaide tot mijn schrik ‘mijn’ deur altijd ineens open, liep de vorige muziekschool-leerling zwijgend weg en moest ik de hoge kamer in waar twee of drie orgels stonden en in de hoek een vreemd houten apparaat met een deken erover waarvan ik lang niet wist wat het was. Zo kreeg ik twee jaar lang iedere week muziekles van een oudere grijze man die zelf organist en stadsbeiaardier was. Hij overhoorde een half uur lang mijn lessen, gaf aanwijzingen en schreef dan weer nieuw huiswerk in mijn schriftje. Na twee jaar wilde ik echt niet meer en mocht ik van mijn ouders van orgel-les af. Ik was toen denk ik een jaar of twaalf. Maar nu zat ik hier acht jaar later in een grote kerk met een paar honderd jongeren achter mijn eigen Yamaha Clavinova YP-40 van vijfentwintig gulden en speelde niet van bladmuziek, maar pakte de akkoorden die ik op de gitaar had geleerd. ‘Thank You’ van Ray Boltz is een waanzinnig mooi, ontroerend lied. Het gaat over iemand die droomt dat hij naar de hemel gaat, door de straten van goud en langs de glazen zee loopt en daar terugziet wat elk klein offer dat hij op aarde bracht voor uitwerking heeft gehad. Het verwoordt iets waar iedereen diep in zijn geest naar verlangt: dat je leven zin blijkt te hebben en dat God toch bestaat. Iedere keer komt het refrein ‘Thank you, for giving to the Lord’ weer terug. Ik was in vorm als amateur-zanger en legde er alles in wat ik maar had. Sommige liederen zijn zo intens en zo sterk geschreven dat je ronduit slecht moet zingen om het nummer van zijn glans te ontdoen. ‘I will always love you’, geschreven door Dolly Parton en door veel artiesten gecoverd (meest bekende is natuurlijk Whitney Houston), is daar een voorbeeld van. ‘Thank you’ is naar mijn mening ook zo’n nummer. Als je het eerlijk en met overgave zingt, raakt het lied je diep van binnen, zowel emotioneel als spiritueel. Dat gebeurde dus met mij. Ergens bij de derde keer dat ik het refrein moest zingen raakte ik geëmotioneerd en begonnen de tranen in mijn ogen te branden. Ik moest verder zingen, maar de emotie werd duidelijk hoorbaar in mijn stem. Nu is dat iets dat veel muzikanten zullen herkennen: zo’n bijzonder momentum waarop je voelt dat wat je zingt uit je tenen komt. Geen probleem, is juist mooi en onderstreept de ziel van het lied. Maar ik had wel een probleem. De laatste keer dat ik midden in een groep emotioneel was geworden had ik mezelf gezworen dat dat me nooit meer zou gebeuren. Ik had een hardgrondige hekel gekregen aan mijn eigen gevoelsleven. Het had me voor schut gezet, het had me overmeesterd op een kwetsbaar moment waar ik me niet kon verdedigen. Zonder het te beseffen had ik mijn gevoelsleven tot mijn vijand verklaard. Ik had de muziek van de Man in Black gebruikt om mijn levenslijn verder te wandelen zonder gehinderd te worden door dat ellendige emotionele gedoe. My name is Sue, how do you do?! And now you’re gonna die!!! Ik had mezelf in de afgelopen jaren getraind om mijn emoties in elke situatie onder controle te kunnen houden en geloof me: ik was er goed in geworden. Hoe meer ik het trainde, hoe ongevoeliger ik werd. Niets kreeg mij nog kwetsbaar of emotioneel. Het was zelfs zo erg dat ik op een begrafenis van opa of oma niet alleen stug kon blijven kijken, maar zelfs ook niets meer voelde. Soms maakte ik me er ongerust over: was ik niet te hard geworden? Waar waren mijn gevoelens gebleven? Waar was mijn echte ik gebleven? Die diepere laag van mezelf kwam meestal tevoorschijn als ik alleen was. Dan kon ik mezelf verliezen in romantische of trieste muziek of in een meeslepend boek. Maar zodra er anderen in de buurt waren probeerde ik de gecontroleerde versie van mezelf te zijn en dat lukte me steeds beter. Allerlei toestanden hadden geholpen om oorlog tegen emotie te voeren. Een emotionele ‘broeder’ die vaak met tranen sprak op jongerenbijeenkomsten binnen ‘de Vergadering’ en alom gerespecteerd werd vanwege zijn intense geloof en zijn intense toespraken werd opgepakt omdat hij jarenlang meisjes misbruikt bleek te hebben. De shock die dat had gegeven in onze kerkelijke kring is met geen pen te beschrijven. Het was voor mij een volgende bevestiging dat emotionele types en überhaupt emoties en emotionele uitingen niet te vertrouwen waren. Weg ermee. Ik merkte dat ik het derde refrein niet meer zonder tranen en trillende stem kon uitzingen. Angst, weerstand en boosheid vochten om de eerste plaats, maar uit onverwachte hoek kwam ineens een vierde kracht mij te hulp; ‘The fourth man in the fire.’ Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat meerdere mensen in de zaal geëmotioneerd waren. Ik zag tranen, ik zag meisjes met hun handen over hun wang vegen en jongens die hun bril afzetten. Ik was niet alleen. Ik was niet vreemd met mijn gevoel. Ik stond niet in mijn uppie naakt in een arena met vijftigduizend toeschouwers. We zaten met zijn allen in de arena. Ik was zelf ook een van de toeschouwers en we werden geraakt door de hoop, door het geloof en de liefde die Ray Boltz in dit lied had gestopt. Het was goed. Ik zong het lied snikkend uit en iedere snik voelde alsof ik weer een stukje verder werd genezen. Alsof ik weer meer tot mezelf kwam. Wie had gedacht dat een applaus zo genezend kon zijn? Ik wist zeker dat als nu iemand aan me vroeg: ‘Matthijs, hoe gaat het eigenlijk met jou?’ dat ik gewoon een eerlijk antwoord kon geven. 22/3/2025 0 Opmerkingen Prison blues7 maart 2015 - versie 2.4.
In de wachtkamer van mijn praktijk kun je drie boeken kopen. Het boek ‘Frisse Kijk’ van onze goede vriendin Marja Meijers, mijn eigen boek ‘Ademruimte’ en ‘De Man in het Wit’. De Man in het Wit is een roman over de apostel Paulus, geschreven door Johnny Cash, ‘De Man in het Zwart’. ‘Wat heeft u toch precies met Johnny Cash?’ vroeg een ongeveer zestig¬jarige man mij in de wachtkamer op de Matena. Het was een cliënt van één van mijn collega-psychologen die bij ons in de praktijk werkte. ‘Ik zie dat boek hier steeds liggen en ik heb begrepen dat u ook zijn muziek speelt.’ Ik hou er van als mensen hun nieuwsgierigheid niet kunnen of willen bedwingen en dit soort vragen stellen. Ik vroeg me af hoe ik deze vraag hier even snel in de wachtkamer kon beantwoorden. Ik glimlachte om mezelf even tijd te geven. ‘Tja, wat heb ik eigenlijk precies met Johnny Cash?’ ging er door me heen. Er kwamen allerlei gedachten en mogelijke antwoorden naar boven. ‘Dat is een lang verhaal’ begon ik hardop denkend. ‘Ik weet nog precies het moment dat ik voor het eerst de muziek van Johnny Cash hoorde. Ik was toen een jaar of dertien en ik was ’s avonds even bij een wat oudere vriend uit onze kerk thuis, ik weet niet meer wat ik daar deed, maar terwijl ik in de deuropening van zijn kamer stond zag ik zo’n grote professionele bandrecorder uit de jaren zeventig draaien en hoorde ik door de Luxman versterker en de B&W speakers iemand praten met hele aparte ritmische muziek eronder. Rustig en toch stevig. Ik kon niet verstaan waar die man het over had, maar ik hoorde als dertien-jarige in ieder geval wel dat hij iets heel belang¬rijks te vertellen had. Het leek een soort preek die met volle overtuiging en gezag werd uitgesproken en ik was direct nieuwsgierig waar hij het over had. ‘Wie is dat?’ vroeg ik aan mijn vriend. ‘Dat is Johnny Cash’ zei hij. ‘Waar heeft hij het over?’ ‘Geen idee’ zei hij nuchter. ‘Maar je mag wel een bandje lenen’. En zo kreeg ik de LP ‘Welcome to Europe’ mee op cassette. Sindsdien draai ik zijn muziek regelmatig en zing ik zelf veel van zijn liedjes.’ Ik besefte dat dit eigenlijk nog geen antwoord op zijn vraag was, althans niet het antwoord dat ik eigenlijk wilde geven, maar voor een praatje in de wachtkamer vond ik het al een heel verhaal. ‘Heeft u zelf ook iets met Johnny Cash?’ vroeg ik hem. Ook hij moest even denken zag ik, maar zijn hoofd begon langzaam ja te knikken. Hij schraapte zijn keel even en zei: ‘Ik heb lang geleden zijn film gezien, The Gospel Road, toen die net uitkwam in de jaren zeventig. Dat was in een koffiebar, ik was toen nog jong, maar die film heeft toen een diepe indruk op me gemaakt. Ik herinner me nog precies dat beeld van het kruis aan het eind van die film met een ondergaande zon erachter en dan zie je ineens een vliegtuig over dat kruis vliegen. Dat bracht het kruis ineens heel dicht naar onze tijd in de jaren zeventig. Dat beeld ben ik nooit vergeten.’ Hij staarde naar de tafel die midden in onze wachtkamer staat en tot mijn verbazing zag ik dat zijn ogen vochtig werden. ‘Ik zag iedere keer dat boek van hem hier liggen en ik dacht ik moet dat toch eens aan meneer Goedegebuure vragen, wat heeft u precies met Johnny Cash. Maar dat beeld aan het eind van die film, dat is me altijd bijgebleven.’ We bleven even stil en staarden nu allebei naar de tafel. Er gingen allerlei dingen door me heen om er nu aan toe te voegen. Over het geloof van Johnny Cash, over ‘The Gospel Road’, de film die Johnny Cash helemaal uit eigen zak gefinancierd had en die hij zelf als zijn belangrijkste levensproject zag. ‘Dat is bijzonder om te horen’ zei ik. ‘Bedankt’. Dat zinnetje zei misschien niet zoveel, maar het drukte wel het best uit wat ik vond van ons gesprekje. Iets in me zei dat ik het hier bij moest laten. Iemand was met zijn gedachten weer terug bij een moment in een koffiebar halverwege de jaren zeventig. Een moment dat het kruis van Jezus door de film van Johnny Cash een tijdreis van een kleine tweeduizend jaar had gemaakt en dichtbij hem was gekomen. ‘De Man in het Wit’ in mijn wachtkamer liet hem nu een wat kortere tijdreis maken van een jaar of vijfendertig, maar dan weer terug. Ik moest me er misschien verder niet mee bemoeien. ‘Ik moet weer verder’ zei ik met een beleefde glimlach. Hij knikte. We gaven elkaar een hand en ik liep de wachtkamer uit en zag nog net hoe hij weer ging zitten aan de grote tafel. Op een of andere manier duikt Johnny Cash altijd weer op in mijn leven. Soms verwacht, maar vaak volslagen onverwacht. Toen ik op die avond begin jaren tachtig het cassettebandje ‘Welcome to Europe’ kreeg stopte ik het ’s avonds laat in mijn slaapkamer op de zolder van ons huis in Vlissingen direct in mijn cassetterecorder. Een mono portable player met vijf grote drukknoppen zoals je ze in die tijd veel zag. Eén rode knop en vijf zwarte knoppen, een klepje dat langzaam openging en een ingebouwde mini-luidspreker waar je voornamelijk midden-tonen door hoorde. De hoge en lage tonen moest je er zelf bij verzinnen, maar als je je oor op de luidspreker legde kon je ze horen. Althans: ik meende ze te horen. Ik luisterde tot in de nacht de hele tape af en hoorde allerlei soorten muziek die ik nog niet kende. Ik hoorde voor het eerst ‘Hello. I’m Johnny Cash’ en een hoop juichende mannen waarna ‘Folsom Prison Blues’ werd ingezet. Ik had tot op deze avond nog nooit van Johnny Cash gehoord, maar deze intro gaf de indruk van iemand die op handen werd gedragen door zijn publiek. Ik hoorde voor het eerst ‘I walk the line’, met allemaal gitaarloopjes die ik als beginnend gitarist gelijk snapte en goed kon volgen. Ik hoorde vreemde nummers met een krijsende, valse vrouwenstem er doorheen (‘Allegheny’) en ik hoorde de preek die ik die avond eerder op de bandrecorder had gehoord. Het nummer bleek ‘Look at them beans’ te heten. Het verhaal ging mijn Engels te boven, maar ik begreep wel dat het over zijn vader ging. De stijlen op ‘Welcome to Europe’ zijn heel divers en komen (zoals ik toen nog niet wist) uit hele diverse perioden van de toenmalige carrière van Johnny Cash. Maar zijn stem had overal dezelfde krachtige overtuiging en was een soort kruising tussen een prediker die wel eens bij ons in de kerk kwam en de held van een klassieke western uit de jaren zestig. Ik kon nog maar een gedeelte van de teksten verstaan, maar alles waar hij over zong klonk me als iets belangrijks in de oren. Ik wilde weten waar het over ging. Met dezelfde leergierigheid waarmee ik in die tijd de Bijbel en studieboeken over de Bijbel las, begon ik ook de nummers van Johnny Cash uit te pluizen. ‘Folsom Prison Blues’ en ‘A boy named Sue’ waren met mijn VWO2 engels goed te begrijpen. Maar van ‘I walk the line’ begreep ik niets. Wat is een ‘close watch on this heart of mine’? Wat betekent ‘I keep the ends out for the tie that binds’? Een engels woordenboek erbij mocht niet baten. Ook de melodie had iets mysterieus: ik had geen idee in welk akkoord het nou eigenlijk stond terwijl het toch erg simpel klonk en de tekst leek over iets heel dieps te gaan wat ik niet kon pakken. Het was op zich makkelijk te vertalen in het Nederlands, maar ik kreeg niet helder wat Johnny Cash er mee bedoelde en dus ook niet waarom hij het met zoveel gezag zong. ‘Gezag’ is misschien wel het woord dat er het best bij past. Al begreep ik hem niet, ik geloofde hem. Terugkijkend denk ik dat dat ‘gezag’, die overtuiging waarmee Johnny Cash zong me ook aansprak. Misschien was ik daar onbewust wel naar op zoek. Ik was zeker in die periode van mijn leven te typeren als verlegen. In de klas bleef ik het liefst op de achtergrond en als een docent mij een vraag stelde in de groep voelde het alsof ik in mijn onderbroek in een arena stond en vijftigduizend man in hard hoongelach zou uitbarsten bij elk woord dat ik zou uitspreken of elke beweging die ik zou maken. Schaamte, een pijnlijke diepe schaamte voor mijn stem, mijn woorden, mijn geluid, mijn blik. Voor mezelf. Het dieptepunt kwam toen een godsdienstleraar mij midden in de klas ineens vroeg: ‘Matthijs, hoe gaat het eigenlijk met jou?’ Hij vroeg dat waarschijnlijk omdat hij had gehoord dat mijn zus ernstig ziek was en dat dat een grote impact had op ons gezin. Ik was er inmiddels wel aan gewend dat mensen aan me vroegen hoe met mijn zus ging of met mijn moeder, maar ik was niet voorbereid op iemand die mij midden in de klas ineens vroeg: ‘Matthijs, hoe gaat het eigenlijk met jou?’ Ik weet nog dat het helemaal stil werd in de klas en dat alle ogen op mij gericht waren. De klas veranderde weer in de arena en zat nu niet alleen vol kwaad¬aardige mensen met leedvermaak, maar er waren ook nog eens honderden verblindende schijnwerpers op me gericht, bediend door monsterachtige wezens die me zwijgend aankeken. Mijn hele systeem draaide binnen een fractie van een seconde op hoogspanning zoekend naar één mogelijkheid: onmiddellijk verdwijnen, onzichtbaar worden, de aandacht afleiden. Get the hell out of here. Maar er was geen mogelijkheid om te verdwijnen en het meest afschuwelijke dat er voor mij als dertien-jarige jongen kon gebeuren gebeurde: ik barstte midden in de klas in huilen uit. Mijn laatste stukje zelfrespect knakte doormidden. Ik hoorde mezelf snikken en zwoer in mijn hart ondertussen dat dit me nooit meer in mijn leven zou overkomen. Die avond zette ik mijn net ontdekte Johnny Cash op en keek strak in de scheerspiegel die ik had gekocht. Ik dacht aan de meest verdrietige, beangstigende en beschamende zaken die ik me maar kon voorstellen terwijl ik ondertussen mezelf strak bleef aankijken zonder een spier van mijn gezicht te vertrekken. ‘Hello. I’m Johnny Cash’ zei ik zo onbewogen en zelfverzekerd mogelijk. Well if they freed me from this prison If that railraod train was mine I bet I'd move it on a little farther down the line Far from Folsom Prison, that’s where I want to stay Een paar maanden later ging ik naar een jongenskamp van onze kerk. Ik nam mijn Spaanse gitaar met nylon-snaren mee (mijn eerste eigen gitaar!) en tot mijn aangename verrassing waren er nog twee gitaar-fanaten: Ruben en Bob. We speelden alle christelijke kampliedjes die we daar leerden, maar zodra we met zijn drieën in het gras zaten kwamen de Johnny Cash songs tevoorschijn. Ik kende inmiddels I walk the line, Folsom Prison Blues en zelfs A boy named Sue helemaal uit mijn hoofd. De nummers werden gelijk populair bij de hele groep en toen er na een ochtend-bijbelstudie even tijdvulling tot aan het eten nodig was begon de hele groep te roepen om ‘Folsom Prison Blues’. En zo stonden Ruben, Bob en ik op ons veertiende voor het eerst een Johnny Cash hit te zingen, inclusief de intro ‘Hello, I’m Johnny Cash’ met een zware stem en luid gejuich en gebrul door een veertigtal jongens van onze leeftijd. Het voelde echt kick; ik stond niet meer in mijn onderbroek in de arena, maar had nu liedjes, een verhaal en een stem waar iedereen van ging juichen. We kenden alle drie nog maar een paar akkoorden, maar ik weet nog precies dat Ruben steeds een E7 speelde in plaats van een E wat het nummer in onze beleving echt een stoer geluid gaf. ‘A boy named Sue’ moest er ook achteraan en ik hoor de hele groep nog meebrullen: ‘My name is Sue! How do you do?!’ Zelfs mijn kleding-stijl is in mijn tiener-jaren beïnvloed door Johnny Cash. Het zal ergens rond mijn 15e zijn geweest dat ik ineens zeker wist dat ik een lange zwarte winterjas wilde hebben. Het liefst een dure, honderd procent wol en extra lang. In die tijd waren er nog geen Gothics en ik kan me niet herinneren dat er meer jongens in een dergelijke jas rondliepen. Mijn moeder reageerde verbaasd op mijn voorkeur, maar tot mijn verrassing vond ze het juist wel mooi en hielp ze me om er een uit te zoeken. We kochten de jas bij Coster herenmode in Vlissingen, een zaak waar je toen bij elke aankoop een plastic beker kreeg in allerlei felle kleuren. Die plastic beker ondermijnde het stoere Johnny Cash gevoel een beetje, maar vooruit. Ik weet nog dat ik het spannend vond toen ik voor het eerst in mijn lange jas naar school ging. Mijn vrienden keken me aan met een mengeling van spot en respect, maar niemand zei er iets van. Precies wat ik had gehoopt. Ik voelde dat ik nu echt een eigen stijl had, weliswaar overgenomen van iemand anders, maar dat was iemand die zij zeker niet kenden, want Johnny Cash was in de jaren tachtig volkomen onzichtbaar voor Nederlandse tieners. Ik kan een glimlach, maar ook een licht gevoel van weemoed niet onderdrukken terwijl ik dit zit te schrijven in het panorama-restaurant van een vliegveld. De vliegtuigen die ik hier ondertussen zie landen en opstijgen maken me extra bewust van de tientallen jaren die sinds dat moment zijn gekomen en gegaan. Maar ook van alle gebeurtenissen, levensfasen en ontmoetingen die mij allemaal hebben gevormd tot wie ik nu ben. En soms ook beschadigd. Maar ook alle beschadigingen hebben mij gevormd tot de man die ik nu ben, inclusief de littekens op mijn ziel. Het is bizar maar tegelijkertijd ook geruststellend dat ik ruim dertig jaar later nog steeds graag de Bijbel lees en deze maand nog een paar keer ‘Folsom Prison Blues’ heb gespeeld op verschillende podia met onze band Cashflow3. Terug naar de vraag uit de wachtkamer: ‘Wat heeft u precies met Johnny Cash?’ Al schrijvend is ondertussen wel helder dat ik zeker iets heb met Johnny Cash. Maar wat het precies is, is lastig te verwoorden. Is het de muziekstijl? Gedeeltelijk; want Johnny Cash heeft in de loop der jaren heel wat muziekstijlen geprobeerd en heeft van producers ook heel wat muziekstijlen opgelegd gekregen. Ik moet er altijd weer aan wennen, maar uiteindelijk vind ik het bijna allemaal mooi. De American Recordings uit de jaren 1993-2003 zijn van een totaal andere snit dan de CBS-platen uit de jaren zestig. Maar toch ook weer onomstotelijk Cash. Is het zijn stem? Tja, misschien. Zijn het zijn teksten? Is het zijn voorliefde voor gospels en zijn interesse in de Bijbel? Of zijn het misschien zijn gevechten met de wereld en zichzelf waar ik me in herken? Tja. Ik weet het niet precies. In ieder geval is zijn geschiedenis verweven is geraakt met mijn geschiedenis. Ik luister al ruim 30 jaar naar deze muziek en allerlei songs, uitspraken, melodieën en klanken zijn gekoppeld geraakt aan allerlei periodes en gebeurtenissen uit mijn leven. Sommige teksten verwoordden voor mij als tiener precies wat ik voelde; dat gaf me het gevoel dat ik blijkbaar niet helemaal alleen was op deze wereld. Andere teksten gaven me hoop, kracht. En soms bracht de bekende boom-chicka-boom sound gewoon ritme, orde in mijn gedachten en gevoelens. In de discografie en het verhaal van Johnny Cash herken ik misschien onbewust wel de verschillende fasen waar ik als jongen, als man, als muzikant, als publicist, als schrijver, als christen doorheen ga. En ook de invloed die ontwikkelingen in de maatschappij, de politiek en de techniek enzovoort op je leven hebben. Om met het laatste even verder te gaan: er zijn amper artiesten te bedenken die vijfig jaar lang platen hebben gemaakt met zulke totaal verschillende studio-mogelijkheden. De apparatuur waarmee de beroemde American Recordings zijn opgenomen, is op geen enkele manier te vergelijken met de studio-apparatuur van de Sun-record studios waar Johnny in 1955 zijn eerste opnames maakte. Zijn de American Recordings na 1997 met portable ADAT’s opgenomen en met ProTools op een iMac gemixt, in de jaren vijftig was een halve huiskamer vol buizenapparatuur en bewegende onderdelen nodig met hooguit vijf procent van de mogelijkheden van nu. In de jaren vijftig was de delay (een hele duidelijke echo met behulp van een soort bandrecorder die het zojuist opgenomen geluid direct weer afspeelde) ongetwijfeld het meest opzien-barende en innovatieve studio-effect dat je aan een opname kon toevoegen. Het creëerde een heel nieuw geluid dat mensen in die tijd associeerden met futuristische ruimteschepen, tijdmachines, films. Het had iets spookachtigs, iets mysterieus, maar ook iets indringends. Op de eerste platen van Johnny Cash en de Tennessee Two hoor je duidelijk dat de zangstijl, de muziek en de gitaartechniek geïnspireerd is door de mogelijkheden die het delay-apparaat creëerde. Staccato zingen is zonder delay al snel vervelend om naar te luisteren, maar met een delay op je stem is staccato zingen en praten ineens heel indrukwekkend. Nieuwe studiotechnieken inspireren muzikanten om te gaan experimenteren met geluiden en andere stijlen. Ik heb nog net de tijd meegemaakt dat in de muziekwereld alles analoog was en je voor elk geluidseffect een apart duur apparaat moest kopen. Ik kan me nog de kick herinneren die ik samen met mijn vriend en gitarist van onze band, Oscar Bax, beleefde toen we voor het eerst met delay speelden. Ik zal toen een jaar of vijftien zijn geweest en Oscar was begin twintig. Ik kende Oscar uit de kerk. Ik heb leuke herinneringen aan de kerk waar ik opgroeide in de jaren tachtig in Oost Souburg. We hadden een behoorlijk hechte groep als tieners die zich erg bewust waren van het verschil tussen de ‘kerk’ en de ‘wereld’. We werden door onze toenmalige jeugdleider stevig onderwezen in de Bijbelse principes van de ‘Vergadering van gelovigen’ waar wij bij hoorden. In die tijd was de ‘Vergadering’ een groep die zich niet inliet met christenen uit andere kerken, dus waren wij als tieners extra op elkaar aangewezen. Oscar was helemaal niet in de kerk opgegroeid. Hij kwam uit een Indonesische muzikale familie en speelde als klein jongetje al gitaar in de familieband. Met kerk of geloof had hij niets. Maar tijdens een optreden van Tony Goodwin, een amerikaanse gospelzanger, was hij geraakt door het verhaal van het evangelie en was christen geworden. Via zijn broer John was hij in onze kerk terecht gekomen, nieuwsgierig naar alles wat het geloof hem nog meer zou brengen. Oscar was populair: het leek altijd alsof heel Vlissingen hem kende vanuit de sport of vanuit de muziek. Als je met hem praatte kon je niet anders dan hem aardig vinden: hij was altijd enthousiast, altijd positief en stond altijd voor iedereen klaar om te helpen. Als hij een verhaal vertelde lag de hele groep altijd krom van het lachen. Oscar zelf niet in het minst; hij kon gekke situaties en bloopers van zichzelf en anderen zo levendig voor zich zien dat hij van het lachen vaak zijn verhaal niet meer af kon maken. Meestal was dat ook niet meer nodig, want het effect was al bereikt: iedereen kreeg de slappe lach van zijn slappe lach. Als 14-jarige jongen keek ik met respect naar deze populaire man uit de ‘wereld’ die gitaar speelde alsof hij zo uit een lp van Johnny Cash was gestapt. Oscar woonde in een bovenwoning in Vlissingen en had in de berging op de begane grond een heuse studio gebouwd: alle wanden waren helemaal beplakt met eierdozen, er stonden twee ernstig gebutste en gedeukte microfoons in het midden en een grote bandrecorder die hij van zijn broer mocht gebruiken. ‘Moet je horen als we straks de deur dichtdoen Thijs, dan weet je niet meer wat er gebeurt hoor!’ zei hij met zijn immer aanwezige en aanstekelijke enthousiasme. ‘Je weet niet meer wat er gebeurt jongen!’. Oscar wijdde mij in die jaren stap voor stap steeds verder in in de geheimen van muziek. Hij had een eindeloze liefde voor allerlei soorten muziek, geluid en gitaren en kon een half uur lang vol overgave over een bijzonder akkoord praten. Ik hing dan aan zijn lippen. Hij had mij de fijne kneepjes van country-stijl gitaar bijgebracht en me geleerd anders naar muziek te luisteren. Ik was benieuwd wat hij nu weer had bedacht en liep de voormalige berging in. ‘Let op Thijs, we gaan nu de deur dicht doen en dan ga je de stilte horen. Ik weet zeker dat jij nog nooit stilte hebt gehoord, maar hier ga je het horen!’ Ik keek met een soort ontzag naar de gigantische hoeveelheid eierdozen die hij allemaal tegen de muur had geplakt en probeerde me voor te stellen waar hij die allemaal vandaan had gehaald en hoe hij hier urenlang aan het plakken was geweest. Ik kreeg het plaatje niet helemaal rond want er bleef één vraag door mijn hoofd spoken: hoe kom je aan zoveel lege eierdozen? Waar zijn al die eieren gebleven? Hier had een heel leger mee gevoed kunnen worden. Op een of andere manier wist Oscar me altijd weer te verrassen met het eindresultaat van iets waar hij in zijn eentje uren en uren vol toewijding aan gewerkt had. Zonder dat kon je onmogelijk zoveel gitaarstijlen spelen en zoveel verschillende sounds uit één instrument halen. De deur ging dicht. Het was ineens donker en ik hoorde niks. Of dat nou was omdat ik echt niks hoorde of dat ik door Oscars verhaal geloofde dat ik niks hoorde weet ik niet, maar in mijn herinnering was het stil. Muisstil. ‘Hoor je dat? Hoor je de stilte Thijs?’ vroeg hij enthousiast door het duister. ‘Ik hoor het’ zei ik zo ernstig mogelijk. ‘En dan moet je nu eens achter die microfoon gaan staan, dan weet je helemaal niet meer wat er gebeurt’ ging hij in zijn enthousiasme verder. Ik ging braaf achter de microfoon staan en verstelde de standaard zodat de microfoon precies bij mijn mond zat. ‘Let op, nou ga je het beleven, nou ga je het beleven hoor’. Hij klikte aan wat schakelaars en een irritante zoemtoon die een randaarde-probleempje verried werd hoorbaar. Zonder iets tegen elkaar te zeggen spraken we af dat die er niet was en dat we die niet hoorden. Dit paste niet in de volmaakte stilte die we net hadden gecreëerd. ‘Kijk. Dan moet je nu maar eens wat gaan zingen, dan gaat het gebeuren hoor’. In plaats van te zingen zei ik droog ‘test-één-twee-drie’. Ik wist inderdaad niet wat er gebeurde. De kleine donkere, stille ruimte was ineens een megagrote ondergrondse kerker geworden waar van allerlei kanten heel duidelijke echo’s terugkwamen. Wow! Ik kon een grijns niet onderdrukken en voelde ineens een enorme zin om te gaan zingen. ‘Hello. I’m Johnny Cash’ zei ik zo donker mogelijk vol in de microfoon. Alle kerkerruimtes en donkere gangen om ons heen begonnen mee te doen en echoden ‘Hello-hello-hello-hello-hello. I’m Johnny-I’m Johnny-I’m Johnny-I’m Johnny. Cash-cash-cash-cash-cash.’ Ik vergat acuut waar ik was, hoe laat het was, of ik nog huiswerk had en hoe laat ik thuis moest zijn. ‘I hear the train-a-coming …’ gooide ik zo stoer mogelijk in de microfoon. Zingen had ineens een andere dimensie gekregen. Ik vond mijn eigen stem ineens fantastisch, geweldig, indrukwekkend. Ik durfde er ineens van alles mee te doen wat ik normaal gesproken niet durfde. ‘Wop bop a loo bop a lop bom bom! Tutti-frutti …’; het klonk alsof God zelf een booster op mijn stem had gezet waarmee ik nu de hele wereld aan kon sturen. Na een beetje experimenteren ontdekte ik al snel hoe je je stem, het ritme en je zangstijl kon aanpassen aan het tempo van de echo’s zodat het heel strak en ritmisch klonk. Ik wist ineens zeker dat ik staat was een volle arena aan het juichen te brengen. Ik kan me niet meer herinneren hoe dit verder ging, maar dit is wellicht een van die avonden geweest dat mijn vader om twee uur ’s nachts Oscar belde om te vragen of hij wist waar Matthijs was. Op dezelfde manier beluister ik dat Johnny Cash in de jaren negentig ging experimenteren met een andere sound, in zijn geval juist zonder delay. Zijn stem was kwetsbaarder geworden. Maar met de nieuwe opnametechnieken kon deze kwetsbare, oud geworden en doorleefde stem zo authentiek worden opgenomen dat het mooi werd van gebroken¬heid. Dwars door die gebrokenheid heen hoor je nog hetzelfde gezag, dezelfde overtuiging waar hij mee zingt. Je twijfelt geen moment aan wat hij zingt. De techniek maakt de Johnny Cash-sound, maar ten diepste maakt Johnny Cash met de nieuwe technische mogelijkheden iedere keer weer zijn eigen sound. De techniek creëert mogelijkheden, maar je bent zelf de baas over wat je met deze mogelijkheden doet. Ik herken dat als ik terugkijk op de afgelopen zevenenveertig jaar. De snelle ontwikkeling van internet, digitalisering en draadloze techniek heeft een enorme impact gehad op mijn leven als babyboomer. Zonder internet had ik mogelijk geen eigen praktijk gehad, had ik wellicht geen boek geschreven en speelde ik misschien ook wel niet in een Johnny Cash cover band en had ik niet zoveel live-optredens van Johnny Cash kunnen terugzien. Het is een raar idee dat technische ontwikkelingen om je heen zo’n invloed op je eigen leven en je eigen geschiedenis. Maar tegelijkertijd besef ik terugkijkend dat ik zelf op mijn eigen manier iets met deze technische ontwikkelingen heb gedaan en ze heb ingezet voor waar ik in geloof en wat ik wil bereiken. Internet heeft mij zowel als beginnend schrijver (wat ik natuurlijk nog steeds ben) en als amateur-muzikant een podium gegeven waardoor mijn schrijfsels en mijn muziek bij die mensen terecht-kwamen die het waardeerden en er iets aan hadden. Nog één keer terug naar de wachtkamer. Wat heeft u toch met Johnny Cash? Veel. Nu ik dit eerste hoofdstuk heb geschreven besef ik dat dit nog maar het begin is van een lang verhaal. Een lang verhaal over een ontdekkingsreis door dit leven waar ik op allerlei kruispunten Johnny Cash weer tegenkwam. Niet als een soort heilige of een icoon. Maar als iemand die zelf ook op ontdekkingstocht was en door diepe dalen heen ging. Als iemand die zelf ook een typische dertiger, veertiger, vijftiger en zestiger is geweest en zoals het een kunstenaar betaamt zingend en schrijvend verwoordde wat hij tegenkwam. Zowel de vragen als de antwoorden die hij ontdekte. Iemand die zichzelf soms helemaal kwijt raakte en op andere momenten weer tot zichzelf kwam en deed waar hij voor gemaakt leek te zijn. Hij vertelde zijn verhaal in de hoop dat ergens op de wereld iemand rondliep die daar iets aan zou hebben. Wel, zo is het gegaan. Nu ik dit hoofdstuk heb geschreven, staat voor mij vast dat ik verder ga schrijven tot ik mijn verhaal verteld heb. 12/3/2025 0 Opmerkingen Waarom het zo vaak misgaat als we op een goede manier uit elkaar willen gaan"We willen er op een goede manier uitkomen." Het is een zinnetje dat je vaak hoort bij echtscheidingen, verstoorde werkrelaties of visiescheuringen binnen kerken. En meestal wordt het oprecht uitgesproken. De intentie is goed. De wil is er. Toch zie je het steeds weer: het ontaardt. Er ontstaat strijd, wantrouwen, kampvorming. Advocaten worden ingeschakeld, harten raken verhard, relaties verbranden. Waarom gebeurt dat zo vaak? En waarom voelt het zo pijnlijk, juist omdat het begon met de wens tot vrede?
In dit artikel verken ik een paar psychologische inzichten, filosofische gedachten en iets uit de Bijbel. Niet om een pasklaar antwoord te geven, maar om beter te begrijpen wat er gebeurt in onszelf en in de ander wanneer 'samen eruit komen' verandert in 'tegenover elkaar staan'. En ook niet omdat ik denk dat ik het weet of het wel zou kunnen. Ik schrijf dit met een eerlijke blik op mezelf die me direct al duidelijk maakt dat ik niet eens in staat ben een eerlijke blik op mezelf te werpen. Zeker niet als pijn me overspoelt. De psychologie van de escalatie Onze hersenen raken bij conflicten meer gericht op overleving dan op het stichten van vrede. In conflict raken onze diepere, meer primitieve breinlagen actief: het limbisch systeem, de amygdala. Angst, woede, wantrouwen nemen het stuur over van ons rationele denken. Zelfs als we met onze mond vrede zoeken, staat ons lijf al in de vechtstand. Daar komt bij dat we onszelf allemaal graag zien als redelijk, loyaal en rechtvaardig. Als het misloopt, ontstaat er cognitieve dissonantie: een onverdraaglijk verschil tussen wie we willen zijn en wie we geworden zijn. Of tussen hoe we gezien willen worden en hoe we gezien worden. Om die spanning te verminderen, vervormen we (vaak onbewust) ons beeld van de situatie:
Wat als samenwerking begon, verandert langzaam in een strijd om het narratief. En waar het narratief de strijd wordt, sneuvelen liefde en eerlijkheid al snel. Ook bij onszelf. Maar we signaleren dit vooral bij de ander. Psycholoog Friedrich Glasl beschreef hoe conflicten escaleren in fases. Eerst is er verschil van inzicht, dan polarisatie, en uiteindelijk vernietigingsdrang. Vertrouwen verdwijnt, communicatie verandert in strategie, en het oorspronkelijke doel – een goede afronding – raakt ondergesneeuwd. In relationele systemen, zoals gezinnen of geloofsgemeenschappen, is het soms nog complexer. Er zijn verborgen loyaliteiten, triangulaties, onderstromen. Wie blijft loyaal aan wie? Wie spreekt zich uit, wie zwijgt? Wie kiest partij, wie wordt gemeden? Het conflict krijgt een eigen leven, los van de inhoud. Soms lijkt het wel alsof het 'systeem' zelf niet toelaat dat er vrede komt. Het verzet zich er bijna tegen. Een observatie uit mijn praktijk: tijdens conflicten vallen ook persoonlijkheidsverschillen extra op, met name rond het domein altruïsme. Mensen die hoog scoren op altruïsme hebben vaak een diepgewortelde behoefte aan harmonie en zijn bereid om zichzelf weg te cijferen om de sfeer en de relatie goed te houden. Ze zijn soms zelfs bereid om een stuk onrechtvaardigheid te verdragen. Maar juist daardoor voelen ze het als extra schrijnend en pijnlijk wanneer de ander de harmonie, de band of de vriendschap doorbreekt. Voor de één voelt het als zelfbehoud; voor de ander als verraad. Dat verschil in beleving verdiept de kloof. Tegelijkertijd voelen mensen die lager scoren op altruïsme vaak een sterke loyaliteit aan wat zij als waarheid zien. Hun pijn zit minder in de disharmonie en meer in het gevoel dat de ander de waarheid verdraait of manipuleert. Dan gaan ze vechten – voor duidelijkheid, recht, transparantie. Maar dat gevecht wordt door de hoogscoorders op altruïsme vaak ervaren als kilheid of agressie, wat hun liefde voor harmonie pijnlijk raakt. Bij conflicten tussen hoogscoorders op altruïsme ontstaan diepe wonden, juist omdat ze jarenlang veel herkenning en verbondenheid hebben ervaren. Het conflict ontstaat bij hen vaak niet in de relatie zelf, maar wanneer de relatie met de een niet meer te verenigen is met de relatie met een ander. Wanneer zo’n relatie breekt, voelt het als een 'ontrouw' aan iets dat heilig, goed en helpend voor hen was en is. Hoe langer de band goed was, hoe dieper de pijn van de breuk. En hoe groter de pijn, hoe groter de kans op verbittering. Dat maakt het afscheid niet alleen verdrietig, maar ook existentieel verwarrend omdat verbittering haaks staat op altruïsme. De tragiek van de menselijke conditie Filosofen als Aristoteles, Kierkegaard en Levinas geven woorden aan de diepte van deze tragiek. Aristoteles zag de mens als een sociaal wezen dat streeft naar het goede, maar ook vatbaar is voor zelfbedrog. Kierkegaard sprak over de innerlijke verdeeldheid van de mens die geconfronteerd wordt met de ander, en daarin zijn onvolmaaktheid niet kan verdragen. Levinas riep ons op om het gelaat van de ander werkelijk te zien – als mens, niet als tegenstander of obstakel. Maar precies dat zien we in conflicten vaak niet meer. De ander wordt gereduceerd tot een rol: dader, obstakel, verrader. Daarmee verliezen we onze ethiek. Niet omdat we slecht zijn, maar omdat we het niet meer uithouden om werkelijk te blijven zien. Want dat doet pijn. Het vraagt zelfverlies. En dat is immens beangstigend. Foucault zou zeggen: zelfs de taal van 'er goed uitkomen' kan een vorm van macht zijn. Wie bepaalt wat ‘goed’ is? Wie mag het verhaal vertellen? Autonomie en waardigheid spelen hier een grote rol. Zodra iemand zich miskend voelt, verzet hij zich – zelfs als dat irrationeel lijkt. Vrede vraagt dus meer dan overeenstemming; het vraagt gelijkwaardigheid en wederzijdse erkenning. En dat is zeldzaam. De geestelijke laag: vlees en Geest De Bijbel is realistisch over conflicten de gevolgen daarvan. In Genesis 3 al schuift Adam de schuld op Eva. Paulus en Barnabas gaan uit elkaar na een heftige woordenwisseling. De brieven van Paulus zitten vol oproepen tot verzoening, juist omdat het blijkbaar niet vanzelf gaat. Volgens Galaten 5 is er een strijd gaande in elk mens: tussen het vlees (ego, zelfhandhaving, trots, zelfrechtvaardiging) en de Geest (naastenliefde, zachtmoedigheid, vergeving, zelfverloochening). Die strijd speelt zich niet alleen af in individuele zielen, maar ook in relaties. Je ziet het gebeuren: mensen die ooit verbonden waren, raken verstrikt in verwijt, rechtvaardiging, afstand. Het vlees wordt actief. De Geest trekt zich terug. Vergeving is in de christelijke traditie geen zwakte, maar radicale kracht. Het is niet het ontkennen van onrecht, maar het weigeren om wrok te laten regeren. Het is het risico nemen dat de ander je niet begrijpt of niet terugvergeeft – en toch loslaten. Maar dat is zeldzaam. En pijnlijk. Want vergeving kost altijd iets. Het is geen gevoel, maar een daad van overgave. Verbittering is het eindstation waar de duisternis ons naar toe wil voeren. Waarom? Omdat verbittering een eindtoestand is die eeuwig kan worden. Misschien is niet verbitterd raken wel één van de grootste uitdagingen of keuzes waar we in dit tijdelijke leven voor staan. In de eeuwigheid is er geen tijd meer. Er kunnen daar geen dingen meer hersteld worden. Wat zwart is, blijft zwart en wat wit is, blijft wit. In dit tijdelijke leven kan zwart nog wit worden. Maar wit kan ook zwart worden. Waarom het zo vaak misgaat Het is geen cynisme om te zeggen dat het vaak misgaat als mensen op een goede manier uit elkaar willen. Het is realisme. Want:
Toch is er hoop. Want juist als we dit weten, kunnen we wakker blijven. Niet naïef, maar helder. We kunnen mensen zoeken die de vrede durven zoeken en dienen, ook als die onhandig, pijnlijk of langzaam gaat. We kunnen oefenen in luisteren, loslaten en liefhebben zonder garantie. En bovenal: we kunnen ons openen voor de genade en liefde van Jezus. Want waar het vlees regeert kan de Geest weer leven brengen. Zelfs tussen mensen die elkaar kwijtraakten. En voor iedereen die mij echt kent en dit leest en zich afvraagt waar ik het lef vandaan haal dit te schrijven: dat is een terechte vraag. Ik hoop maar dat ik het lef niet haal uit zelfrechtvaardiging. Maar ik durf dat niet met zekerheid te zeggen want de Bijbel zegt me dat mijn hart arglistig is. Ik hoop en bid dat het uit liefde is en niet uit pijn of vergeldingsdrang. Maar die twee kunnen enorm verstrikt raken. Pijn kan de zuiverheid van liefde ondermijnen. En liefde kan je blind maken voor pijn. Het zal in de eeuwigheid blijken. 4/2/2025 0 Opmerkingen Oma ...Een dankbaar eerbetoon aan mijn oma Neeltje Goedegebuure die in 1975 overleed na een leven lang ernstige psychische klachten, opnames, medicatie, wanhoop en verdriet. Ik was toen 7. Maar: zij was een biddende oma. Mijn opa Matthijs Goedegebuure was een Bijbellezende opa. De gebeden van mijn oma werken door in mijn leven tot op deze dag. Dat geloof ik. Dat merk ik. Naast zijn naam heb ik ook zijn liefde voor de Bijbel gekregen. Ze zijn weer samen. Verlost. Zaterdagnacht, 31 januari 1953 Sint Annaland, Zeeland Heere, Uw rechterhand ondersteunde mij toen het leven uit mij weg vloeide een stroom van duisternis mij mee voerde naar de eenzame donkere stad U was bij mij toen men mij vastbond een stuk hout in mijn mond stopte Ik was machteloos en in doodsangst als een dier, gevangen voor de slacht U waakte over mij in de stroom van helse pijnen die door mijn hoofd werden gestuurd om mijn ziel en de liefde voor mijn kinderen te verbranden tot er slechts as over was U bent het licht nu de stroom is uitgevallen de vaste Rots in deze waterstromen och Heere, redt mijn kinderen en hun kinderen uit de stroom van de boze die ons wil verslinden Och Heere, laat Uw stroom van zegen hen overspoelen en hen meevoeren begeleid door hemelse legerscharen tot zij in eeuwigheid bij U zijn Amen 'Snel, naar boven! Iedereen naar boven! Het water komt! Het water komt!' Zowel binnen als buiten het huis werd er nu hard geschreeuwd in de donkere nacht. Een uur geleden was de stroom in het hele dorp uitgevallen; het was onheilspellend donker geworden op straat. De tienjarige Wim probeerde in de donkere kamer nog wat te zien, maar dat was lastig.
Waar bleef vader nou toch? Hij was al uren weg. Het enige dat hij wist was dat vader moest helpen om de dijken sterk te houden. Zijn vader had overal een oplossing voor. Hij zou wel iets verzinnen om de dijken sterker te maken. Het had de hele dag en avond hard gestormd. De zon had zich die dag amper een half uur laten zien. Donkere wolken werden onafgebroken langs de hemel voortgejaagd en het leek wel of de avond vroeger dan ooit begon. De donkere wind huilde en gierde om het huis en liet de balken kraken. Moeder was vaak naar het raam gelopen om even in de straat te kijken. Het was spannend dat hij zo lang op mocht blijven. Zijn oudere zussen hadden de hele avond op de bank in de kleine achterkamer gezeten terwijl zijn jongere broertjes en zusje in de voorkamer onder de grote tafel speelden alsof er niks aan de hand was. Midden in de nacht was ineens het licht uitgevallen. Van het ene op het andere moment was het aardedonker, zowel binnen als buiten. Iedereen in huis was ineens doodstil geworden. De bulderende wind en het gekraak van de balken leek ineens veel harder. Moeder had als eerste wat gezegd; dat het beter was om met zijn allen naar tante Tona te gaan, want die zat nu alleen in haar huis in het donker. Iedereen had zwijgend zijn jas aan gedaan en een deken gepakt en toen moesten ze door de storm naar het kleine huisje van tante Tona, een paar honderd meter verderop in de straat. Het was maar een klein stukje lopen door de Tienhoven in Sint Annaland, maar in de inktzwarte duisternis leek het toch een heel eind. Het leek er op dat de wind toch wat minder aan het worden was. Tante Tona was een lieve tante. Ze hield heel veel van de kinderen van haar jongere zus Neeltje. Haar ronde ogen in haar ronde gezicht keken blij toen ze met zijn allen de bijkeuken binnenstapten. Bij tante Tona was het veilig. Ze hadden hier al zo vaak gegeten en geslapen als moeder weer in het ziekenhuis was. Een soort ziekenhuis dan. Wim begreep er niet alles van, maar het had met zenuwen en verdriet te maken. Moeder was zo vaak verdrietig. Dan kon ze helemaal niks meer. Hij had van vader gehoord dat moeder van een dokter elektrische schokken in haar hoofd had gekregen zodat ze zich beter zou voelen. Het klonk verschrikkelijk; stroomschokken door je hoofd. Maar als het zou helpen, als ze er minder verdrietig door werd … Maar toen ze na een lange tijd weer terugkwam leek het wel of ze nog stiller was geworden en zag hij haar vaak zachtjes huilend op haar stoel aan de eettafel zitten. Wim’s gedachten werden abrupt afgebroken toen zijn zus Janna een gil gaf. ‘Er komt hier water onder de deur!!!’ ‘Allemaal naar boven kinderen, naar de zolder!’ hoorde hij moeder vanuit het donker rustig zeggen. Hij hoorde het nu zelf ook; het water liep gewoon de kleine woonkamer binnen. Hij zag het glinsteren in het donker. Het begon langzaam, maar het ging nu steeds sneller stromen en het leek wel of hij het buiten al tegen de muren hoorde klotsen. Het was een vreemd, onwerkelijk geluid. Hij hoorde hoe zijn broertje Ewout begon te huilen en tante tante Tona hem troostte. Zijn zussen liepen met de twee andere broertjes op hun armen op de tast achter tante Tona de trap op naar de zolder. Zo hoog zou het wel niet komen en daar zat je droog. Wim was door het donker ook bij de smalle trap aangekomen en sloot achter aan in de rij om naar boven te gaan. Het water stroomde nu langs zijn schoenen. Een pantoffel van tante Tona met iets glinsterends erop geborduurd draaide rondjes naast hem in het stromende water. Buiten op straat klonk geschreeuw en hij hoorde door de wind heen de kerkklokken luiden; er werd ineens hard op de ramen van de keuken gebonkt en mannen stemmen riepen ‘Wakker worden, wakker worden, het water komt eraan!’. Hij stond nu op de eerste traptrede. Die was nog droog. Waar was moeder? Hij keek achter zich en zag vaag in het donker zijn moeder op haar knieën in het water zitten. Hij schrok, want het leek of ze was gevallen en pijn had, maar toen hij beter keek door het duister zag hij dat ze haar handen had gevouwen. Was ze aan het bidden? Hij zakte een beetje door zijn knieën om haar beter te kunnen zien en horen. Hij hoorde haar met een rustige, zachte stem bidden terwijl het water rond haar knieën stroomde. Het enige wat hij kon verstaan was het woord ‘stroom’ ... De psychologie van relationele ontwrichting.
<In bewerking > Er zijn van die ervaringen die niet zichtbaar zijn aan de buitenkant, maar die van binnen alles overhoop halen. Genegeerd worden door iemand die veel voor je betekent, is zo'n ervaring. Een partner die ineens stil valt. Een ouder die je systematisch ontwijkt. Een vriend die je appjes niet meer beantwoordt. Het lijkt misschien klein, maar wat er onder de oppervlakte gebeurt, kan diepgaand ontwrichtend zijn. Het brein voelt het als pijn Wat we vaak 'emotionele pijn' noemen, blijkt neurologisch gezien nauwelijks te onderscheiden van fysieke pijn. Je brein maakt letterlijk geen onderscheid tussen een afwijzing en een klap. Als je genegeerd wordt door iemand van wie je houdt, lichten in je hersenen dezelfde gebieden op als wanneer je je brandt aan de oven: de anterieure cingulate cortex en de insulaire cortex. Dat maakt ook dat je soms fysiek iets voelt: een dichte keel, een gebroken hart, misselijkheid. Het is niet 'tussen je oren', het ís in je brein. Hormonale storm Naast je hersenen reageert ook je lichaam. Je stresssysteem schiet aan, en het hormoon cortisol wordt aangemaakt alsof je in gevaar bent. Tegelijkertijd blijft het knuffelhormoon oxytocine uit: de warme verbinding die je normaal voelt, valt weg. De dopamine, die je normaal een prettig gevoel geeft als je in contact bent met die ander, wordt ineens niet meer afgegeven. En serotonine, de stof die je stemming stabiel houdt, raakt uit balans. Geen wonder dat je je emotioneel ontregeld voelt. Je systeem is van slag. Psychologische verwarring en pijn Op psychologisch niveau is genegeerd worden ontwrichtend omdat het raakt aan vier basisbehoeften: verbondenheid, eigenwaarde, controle en betekenis. Als iemand die belangrijk voor je is doet alsof je niet bestaat, raakt dat je hele zelfbeeld. Je gaat twijfelen aan jezelf: ben ik niet de moeite waard? Wat heb ik verkeerd gedaan? Je voelt je machteloos, alsof je geen invloed hebt. En het bestaansrecht dat je normaal ontleent aan het 'gezien worden', valt weg. Het kan je radeloos maken. De een klampt zich vast, doet alles om weer contact te krijgen. De ander trekt zich terug en bouwt muren. Weer een ander wordt boos, roept of schreeuwt, uit wanhoop. Het zijn allemaal manieren om iets van controle terug te krijgen, om de verbinding te herstellen of om jezelf te beschermen. De diepe impact van herhaling Als het negeren geen eenmalige gebeurtenis is, maar zich herhaalt of langdurig aanhoudt, kan het ernstige schade veroorzaken. Je gaat geloven dat het aan jou ligt. Dat je niet goed genoeg bent. Je coping raakt uitgeput. Je trekt je terug. Je wordt angstig, depressief of zelfs suïcidaal. Het vertrouwen in anderen kan beschadigen. Wat begon als 'stilte' van de ander, wordt binnenin jou een donderstorm van onzekerheid, zelfverwijt en verdriet. Voor jongeren is dit extra ingrijpend. Hun brein en identiteit zijn nog in ontwikkeling. Afwijzing door ouders of leeftijdsgenoten kan diepe littekens achterlaten. En voor kinderen die structureel worden genegeerd door hun opvoeders, is het bijna per definitie traumatisch: het ondermijnt hun basisveiligheid, hun gevoel dat ze er mogen zijn. Ontwrichtend, maar niet hopeloos Erkennen dat deze vorm van afwijzing zoveel impact heeft, is al een belangrijke stap. Het geeft taal aan iets wat vaak in stilte wordt doorgemaakt. En het helpt te begrijpen waarom je zo ontregeld kunt zijn als dit je overkomt. Het ligt niet aan jou dat je zoveel voelt. Je hersenen, je lijf, je psyche: alles reageert op de breuk in die ene belangrijke verbinding. En het is geen kleinigheid. Het is ontwrichtend. Maar: ontwrichting hoeft niet het einde te zijn. Het kan ook een begin zijn van heling, van grenzen stellen, van leren kiezen voor mensen die je wél zien. Soms betekent dat rouwen, soms vergeven, soms loslaten. En soms ook: opnieuw durven verbinden. Omdat je, hoe gekwetst ook, gemaakt bent voor contact. Voor gezien worden. En voor liefde die dankbaar terugkijkt en hoopvol vooruitkijkt. 13/11/2024 0 Opmerkingen Spreekt je therapeut jouw 'taal'?Waarom een ‘klik’ met je therapeut niet over de diagnose gaat, maar over jouw 'menstype'. “Ik kreeg een goed bedoelde uitleg over mijn denkschema’s, maar ik voelde me totaal onbegrepen en alleen.” Deze uitspraak van een cliënt bleef me bij. Het raakte precies de kern van wat in veel behandeltrajecten misgaat: we stemmen therapie af op de diagnose, maar vergeten ondanks al onze kennis en ervaring de persoon die tegenover ons zit. In de GGZ gebruiken we vaak een medisch model: iemand meldt zich met klachten, we stellen een diagnose, en daar hoort een bewezen effectieve behandeling bij. Dat werkt soms – maar zeer regelmatig ook niet. Dan voelt het alsof de vorm van therapie niet klopt. Alsof de therapeut niet echt aansluit. Terwijl die aansluiting – de beruchte 'klik' – misschien wel de belangrijkste voorspeller van succes is. Maar waar zit ‘m die klik dan in? Eén (slechts één!) perspectief daarop is de innerlijke 'taal' die iemand spreekt. En dan bedoel ik niet Nederlands, maar de taal uit iemands innerlijke wereld: hoe iemand denkt, voelt, betekenis geeft en problemen ervaart. Jouw innerlijke taal: de lens van het Holland-model Het Holland-model – ook bekend als RIASEC of PAKSOC – beschrijft zes menstypes:
De zes menstypes zeggen daar iets over. Hier zijn ze: 📘 1. Realistisch (doeners) Kenmerken: praktisch, concreet, gericht op doen en ervaren. Voorkeurstaal: actie, tastbaarheid, duidelijkheid. Passende therapieën en methodieken:
Voorbeeld Jan, een automonteur met burn-outklachten, knapt op van PMT omdat hij voelt wat stress doet in zijn lijf, in plaats van erover te praten. Wetenschappelijke aanwijzingen Onderzoek toont aan dat praktisch ingestelde cliënten meer baat hebben bij gedragsmatige en ervaringsgerichte interventies (Beutler et al., 2004). 📊 2. Intellectueel (denkers) Kenmerken: nieuwsgierig, abstract-denkend, analytisch. Voorkeurstaal: theorie, logica, inzicht. Mogelijk passende therapieën en methodieken:
Voorbeeld Emma, een wetenschapper met angstklachten, krijgt grip op haar paniek via CGT waarbij zij leert haar catastrofale gedachten te doorzien. Wetenschappelijke aanwijzingen Analytisch ingestelde mensen blijken significant beter te reageren op cognitieve en inzichtgerichte therapieën (Norcross, 2011). 🎨 3. Artistiek en metaforisch (creatieve geesten) Kenmerken: expressief, gevoelig, intuïtief, zoekt zingeving. Voorkeurstaal: beeld, verhaal, metafoor. Mogelijk passende therapieën en methodieken:
Voorbeeld Lotte, een illustrator, herontdekt zichzelf via beeldende therapie waarin ze haar angst verbeeldt als een steeds veranderend landschap. Aanwijzingen Hoge 'Openheid voor ervaring' (Big Five) – vaak gekoppeld aan artistieke types – voorspelt positieve respons op ongestructureerde, expressieve therapieën (Soldz & Vaillant, 1999) 🤝 4. Sociaal (helpers) Kenmerken: empathisch, relationeel, hulpvaardig. Voorkeurstaal: dialoog, verbinding, erkenning. Mogelijk passende therapieën en methodieken:
Voorbeeld Ahmed voelt zich voor het eerst gezien in een therapie, waar hij in de therapeutische relatie leert dat zijn patroon van zorgen voor anderen voortkomt uit angst om buitengesloten te worden. Wetenschappelijke aanwijzingen Sociaal ingestelde mensen reageren beter op therapieën die gericht zijn op verbinding en erkenning (Barrett-Lennard, 1998). 📈 5. Ondernemend (leiders) Kenmerken: doelgericht, energiek, overtuigend. Voorkeurstaal: actie, prestatie, doelen. Mogelijk passende therapieën en methodieken:
Voorbeeld Patrick, een jonge ondernemer met stressklachten, raakt gemotiveerd door oplossingsgerichte coaching waarin hij zijn eigen waarden opnieuw definieert. Aanwijzingen Ondernemende types scoren hoog op extraversie en assertiviteit, en reageren goed op actiegerichte benaderingen (Norcross & Wampold, 2011). 📂 6. Conventioneel (structuurbewakers) Kenmerken: gestructureerd, precies, betrouwbaar. Voorkeurstaal: overzicht, duidelijkheid, stappenplan. Suggesties therapieën en methodieken:
Voorbeeld Marieke, een boekhoudster met somberheidsklachten, vindt houvast in een CGT-schema waarin ze haar negatieve gedachten en gedragingen systematisch leert ombuigen. Onderbouwing Structuurgerichte mensen voelen zich veiliger bij protocollaire, voorspelbare therapieën (Beutler & Harwood, 2000). Waarom klikt het soms níét?
Een mismatch in 'taal' is een belangrijke reden waarom therapie soms niet werkt. Het ligt niet aan jouw motivatie, en niet per se aan de therapeut. Jullie spreken gewoon een andere binnenwereldtaal. En dat frustreert, remt groei, en kan je zelfvertrouwen ondermijnen. Stel dat jij een artistiek menstype bent (je zoekt in beelden en verhalen naar de essentie van jezelf en je gevecht) en je therapeut is meer een conventioneel menstype (hij denkt in logische schema's en structuren en werkt meer protocollair), dan worden je schrijfsels, je tekeningen of schilderijen niet 'begrepen'. Ze worden getoetst aan een protocol of ingepast in een schema wat een erg 'onbegrepen' gevoel geeft. Omgekeerd kan een goede klik voelen als thuiskomen. Alsof iemand voor het eerst écht hoort wat jij bedoelt. Van dezelfde planeet komt. Je taal spreekt. Maar ook hier een kanttekening Een te sterke klik kan leiden tot blind begrip, gebrek aan uitdaging of zelfs idealisering. Een goede therapeut is geen ‘soulmate’, maar een gids die jouw taal spreekt én je eventueel uitdaagt er een tweede bij te leren. Tot slot: therapie op jouw golflengte Als je therapie hebt geprobeerd en het werkte niet, durf dan te vragen: "Werd er wel gewerkt in mijn taal?" Jouw persoonlijkheid – en dus jouw voorkeursstijl – mag leidend zijn in therapie. Dat betekent: niet alleen kijken naar de diagnose, maar naar wie je bent. Niet alleen naar wat je mist, maar ook naar hoe je denkt, voelt, groeit en pijn verwerkt. Niet alleen naar de klacht, maar ook naar de stijl en de taal van je binnenwereld. |
Archieven
April 2025
CategorieënAlles Autisme Autonomie Borderline Chronisch Psychisch Lijden Diagnostiek DSM V Empathie Geloof Herkenning Informatie Voor Naasten Johnny Cash Langdurige Problematiek Liefdesverdriet Lijden Persoonlijk Psychologie Psychopathologie Relationele Ontwrichting Therapeutische Klik Therapiematch Trauma |
Wil je meer weten over mijn werk als psycholoog, schrijver of muzikant? Kijk dan op één van mijn websites.