Mini preek openlucht dienst IJsselstein met Cashflow3
Hoewel ik het goede wil, doe ik het niet. In plaats daarvan doe ik het slechte en dat wil ik nu juist niet. Als ik doe wat ik niet wil, doe ik dat eigenlijk niet zelf, maar de zonde in mij. Zo ervaar ik steeds weer: als ik het goede wil doen, kan ik het niet laten het slechte te doen. In mijn diepste wezen wil ik heel graag doen wat Gods wet van mij vraagt. Maar ik zie dat mijn doen en laten daarmee volledig in tegenspraak is. Wat mijn verstand wil en mijn lichaam doet, is altijd in strijd met elkaar. De zonde leeft in mijn lichaam. Wat ben ik er ellendig aan toe! Wie zal mij verlossen uit deze vreselijke macht van de dood? Ik dank God dat er een uitweg is door Jezus Christus, onze Here! Romeinen 7 Het is een grijze dag in oktober 1967, ergens in die onbestemde maand tussen de zomer en de winter in, als Johnny Cash in zijn eentje in zijn Jeep stapt en wegrijdt van zijn prachtige villa in Hendersonville aan de Old Hickory Lake, een voorstadje van Nashville met vooral grote villa's van artiesten en mensen die veel geld verdienen in de muziek business. Maar ondanks alle mooie tuinen en oprijlanen om hem heen is Johnny rusteloos, wanhopig, depressief, opgejaagd en rijdt weg van Hendersonville in de richting van Monteagle. Johnny Cash, the Man in Black zoals vrijwel iedereen hem kent, is op dat moment bijna op het toppunt van zijn carrière. Hij heeft in de vijftien jaar daarvoor duizenden concerten gegeven, een aantal grote hits gehad en hij is regelmatig te zien in Amerikaanse tv-shows en ook te horen op de duizenden radiostations die de VS op dat moment heeft. Wij weten uit de geschiedenis dat het vanaf dat moment op die oktoberdag in 1967 geen twee jaar meer zal duren voor hij de platenverkoop van de Beatles zal overtreffen. Vanaf dat moment zal hij de bijna eeuwige status van superstar hebben in de VS en ook wereldwijd. Maar dat weet Johnny zelf nog niet op dat moment. Over een paar maanden zal hij een van zijn beste albums ooit gaan opnemen, Live at Folsom Prison, waar hij met de inmiddels legendarische intro 'Hello, I'm Johnny Cash' zijn tophit Folsom Prison Blues zal opnemen. En nog een jaar later zal hij 'Johnny Cash live at San Quentin' daar aan gaan toevoegen. Dit album zal hem een grammy opleveren en een hit met dat iconisch zinnetje dat mensen overal ter wereld 50 jaar later nog hardop mee zullen roepen: 'My name is Sue, how ... do you do??!!! Nog een jaartje later zal hij vanuit het Ryman Theater in Nashville zijn eigen TV-Show starten waar alle grote namen uit de muziekwereld graag zullen komen optreden: The Johnny Cash Show. Iedereen zal graag te gast zijn bij de Man in Black: Bob Dylan, Emmylou Harris, Ray Charles, Chet Atkins, Eric Clapton, om maar een paar namen te noemen. En nog een paar maanden later zal hij zelfs een graag geziene gast worden bij president Nixon in The White House. Maar op deze grijze oktoberdag in 1967 heeft Johnny Cash daar op geen enkele manier weet van. Sterker nog: hij weet maar één ding, en dat is dat hij de meest verschrikkelijke ellendeling op deze rotwereld is die een puinhoop van zijn eigen leven heeft gemaakt. Maar ook een puinhoop van de levens van de mensen die hem liefhebben. Van zijn vrouw Vivian die het jaar daarvoor van hem gescheiden is omdat ze niet meer om kon gaan met de verslavingen en levensstijl van haar man. Van zijn ouders die al zoveel ellende hebben gekend door de dood van hun zoon Jack. Jack ... Johnny zat naar de radio te luisteren toen zijn oudere broer in zijn eentje hard aan het werk was in de schuur en doordat hij het zijn eentje moest doen voorover viel in de draaiende cirkelzaag. Hij had nog een paar dagen geleefd en is toen aan zijn verwondingen overleden. Nog altijd voelde hij de schuld daarvan die zijn leven lang al op hem drukte. Maar ook het leven van zijn eigen kinderen maakte hij kapot met zijn verslavingen, leugens, vrouwen, ... hij schaamde zich diep als hij zich voorstelde dat zijn kinderen zouden weten wat hij allemaal uitspookte als hij helemaal onder invloed was. En dat was hij bijna continu. De afgelopen maanden was het helemaal bergafwaarts gegaan. Hij slikte zoveel amfetaminen en pijnstillers dat hij soms dagen en nachten achter elkaar niet sliep, hij verscheen niet op concerten waar zalen vol mensen op hem zaten te wachten. En als hij wel verscheen kon hij niet zingen omdat de pillen zijn stem volkomen geruïneerd hadden. Hij liep weg bij plaatopnames ... hij was een onberekenbaar en onbetrouwbaar mens geworden die een spoor van vernieling achterliet op weg naar de afgrond. 'Ik was een wandelend visioen van de dood geworden' schreef hij later in zijn autobiografie. 'En dat was ook precies hoe ik me voelde.' “I had wasted my life. I had drifted so far away from God and every stabilising force in my life that I felt there was no hope for me.” En nu op deze dag in oktober 1967 was hij tot het besluit gekomen zijn leven te beëindigen. 'Ik wilde nooit meer een nieuwe dag zien aanbreken' zei hij later. Johnny reed naar Nickajack Cave, een uitgestrekt gebied met grottenstelsels zo groot als een paar keer de Arena of De Kuip. Honderden meters pikdonkere gangen die alle kanten op kronkelen. Hij was er een paar keer met vrienden geweest om te zoeken naar oude relikwieën van indianen, de native americans. Zodoende kende hij de plek en hij wist dat er meerdere mensen in de grotten overleden waren omdat de ze de uitgang niet meer wisten te vinden. En bij die mensen wilde hij horen. Zijn plan was om zo diep in de grotten te kruipen dat hij nooit, maar dan ook nooit meer de uitgang zou kunnen vinden, maar ook dat niemand anders hem ooit zou kunnen vinden. En dan zou 'ie zijn pillen nemen en wachten tot hij weg zou zakken in de dood die eindelijk een einde aan deze hel zou maken. Johnny parkeerde zijn Jeep bij de ingang en liep en kroop drie uur lang door de donkerste gangen die er op deze wereld zijn. De inktzwarte diepe duisternis paste volkomen bij de inktzwarte wanhoop van deze 35-jarige man die volkomen alleen is met de shit van zijn leven. Het meest duistere voor hem was de afstand die hij ervaarde tussen hem en God. De tekst uit Rom. 7 is bijna tekenend voor het leven van Johnny Cash. Uiteindelijk ligt Johnny in de inktzwarte duisternis op zijn rug op de grond. En terwijl hij wacht op de dood die nu dichterbij is dan ooit, komt er een diepe rust over hem. 'Een rust die bleef', vertelt hij later. Vanuit die rust begint hij zich te focussen op God. Later vertelde hij er zelf over: Daar in Nickajack ontstond een heel helder, eenvoudig besef in mijn geest: het besef dat mijn dood niet in mijn eigen handen lag, maar dat het in Gods handen lag. Ik besefte ineens heel diep dat ik zou sterven op het moment dat Hij zou bepalen en niet ik. Ik had niet eens met God gesproken over mijn besluit om te sterven in de grotten, maar dat had Hem er niet van weerhouden om me tegen te houden. Johnny wist dat het God was die daar in de stilte van de grotten tot zijn hart sprak. Er was Iemand die groter was dan hijzelf. The Man came around. The Man in White. The Personal Jesus. The Greatest Cowboy of them all zoals hij Hem later bezong. Hij aanvaardde dat zijn dood en zijn leven in handen lagen van de God die hij kende uit de Bijbel, uit de kerk, uit de liedjes van zijn moeder en van de gospels die hij zelf had opgenomen. De God waar hij altijd in had geloofd, maar waar hij nooit bewust zijn leven en sterven aan had toevertrouwd. De dood is iets waar we liever niet aan denken. Maar sommige mensen hier zullen begrijpen wat ik bedoel als ik zeg dat de dood een bepaalde rust geeft en dingen heel helder maakt. De dood is de rand van het leven. Daar stopt het. In mijn werk als therapeut voel ik het verschil tussen mensen die bij die rand zijn geweest en mensen die zover mogelijk bij die rand vandaan blijven. De mensen die bij de rand zijn geweest leven bewuster, intenser dan degenen die nooit over de dood willen nadenken. Johnny Cash zingt in veel van zijn songs over de dingen waar we liever niet aan denken: dood, moord, overspel, spijt, wroeging, haat, liefde, vergeving, genade, verlossing. Hij biedt geen oplossing aan, geen theorie, geen succesformule. Hij wijst naar één persoon die opmerkelijk vaak in zijn liedjes terugkomt: Jesus. That’s The Man. The Hero of Cash. Johnny kende de zwarte, donkere van zichzelf. Hij was de man in black in een dubbele zin van het woord. Hij heeft jarenlang gewerkt aan een boek over de Man in White. En hij heeft ook een keer al zijn geld gestoken in een film over Jezus: de Gospel Road. Johnny presenteert in zijn boeken, verhalen, liedjes en film de Man in White van de Gospel Road niet als de oplossing voor al je problemen; ‘neem Jezus aan en al je problemen zijn voorbij’. Johnny Cash presenteert Jezus als de Man die je moet ontmoeten. De Man die boven alles uitstijgt. ‘He’s my Saviour, my Counselor, my Redeemer’ aldus Cash. ‘Iedereen die echt op zoek is naar Waarheid komt uiteindelijk bij Jezus uit.’ Voor Johnny is Jezus veel meer dan een oplossing voor zijn problemen. Problemen bleef hij houden, ook later in zijn leven. Maar Johnny Cash vond bij Jezus rust voor zijn ziel. Vertrouwen voor de Toekomst. Uitzicht op de eeuwigheid, waar de ‘circle unbroken’ zou zijn. Vergeving voor zijn inktzwarte fouten. The old account was settled. Ook in de laatste maanden van zijn leven beleefde hij de troostende aanwezigheid van Jezus en wist hij dat hij ‘Over the next Hill’ thuis zou zijn bij Hem. Zijn biograaf Robert Hilburn, hoewel zelf niet gelovig, beschrijft dit uitgebreid, een aanrader. Sommige fans willen Johnny Cash liever blijven zien als de rebel van voor Nickajack Cave. Zij kunnen niks met dit verhaal en maken grappen over de gospels die Johnny zong als een gewetens-sussertje na het feesten en zuipen. Er is geen enkele twijfel over mogelijk dat Johnny Cash een fan van Jezus was en daarom zelfs theologie heeft gestudeerd. Oproep Misschien ben jij hier vandaag ook wel op een dieptepunt van je leven? Misschien ben je wel dichter bij het toppunt van je succes dan je kunt vermoeden? Misschien heb je ooit je leven in Gods handen gelegd maar nooit je dood? Misschien juist omgekeerd? Misschien is deze tent-kerk wel de eerste kerk die je in je leven bezoekt? Misschien heb je vroeger een God gepresenteerd gekregen die veel van je eist en weinig geeft? Misschien herken je de wroeging van Johnny Cash over de mislukking van zijn leven? Namens Johnny Cash en miljoenen andere mensen die Jezus hebben leren kennen mag ik je aanmoedigen om Jezus te ontmoeten. Niet als een goedkope oplossing voor al je problemen, maar als de Mens zoals een Mens bedoeld is. En hoe is de Mens bedoeld? De Mens Jezus is Iemand die met je meegaat dwars door alle problemen. Hij spreekt door de Bijbel en door mensen tegen je en er ontstaat leven en hoop in je hart. Hij is eerlijk met je en helpt je eerlijk met je zelf te zijn zodat je ‘klopt’. Hij is heilig, dat betekent dat er geen rottigheid in Hem zit, geen gemenigheid of addertjes onder het gras. Mijn beste advies voor je: durf met Jezus af te dalen in de Nickajack Caves, de grotten van je eigen hart. Wees eerlijk met jezelf zoals Johnny Cash ook moest. Durf maar tot je door te laten dringen dat je een keer dood gaat. Op zijn tijd. Dat ook jij iets slechts in je hebt, een duistere kant die vecht met je goede kant. Besef dat daarom alles wat je bent en hebt genade is. Aanvaard dat je nergens recht op hebt. Durf echt tot je door te laten dringen dat je bestaat, dat je leeft en dat je iets te zeggen hebt tegen de mensen om je heen. Ga daarvoor!!! Dat je op jouw manier mee mag bouwen aan het Koninkrijk van Jezus: een koninkrijk van genade en waarheid. Als God Johnny Cash vergeeft, vergeeft Hij jou ook. Als God Johnny Cash kan gebruiken, kan Hij jou ook gebruiken. Zelfs na je dood! Ga naar Jezus. Well my goodness gracious let me tell you the news My head's been wet with the midnight dew I've been down on bended knee Talkin' to the Man from Galilee He spoke to me in the voice so sweet I thought I heard the shuffle of the angel's feet He called my name and my heart stood still When He said, "John, go do My will!" Ik sluit af met een citaat van Johnny Cash: "Well, I take great comfort in the words of the apostle Paul who said, ‘What I will to do, that I do not practice. But what I hate, that I do.’ And he said, ‘It is no longer I who do it, but the sin that dwells within me. But who,’ he asks, ‘will deliver me from this body of death?’ And he answers for himself and for me, ‘Through Jesus Christ the Lord.'" Nou, ik haal veel steun en troost uit de woorden van de apostel Paulus die zei: wat ik wil doen, doe ik niet. En wat ik haat, dat doe ik. En hij zei erbij: het is niet langer ik die dat doet, maar de zonde die in mij leeft. Maar wie, vraagt hij dan, zal mij verlossen uit dit lichaam van de dood? En hij antwoordt dan voor zichzelf en voor mij: door Jezus Christus de Heer.
0 Opmerkingen
18/7/2015 0 Opmerkingen That old wheel18 juli 2015 - Versie 1.2
Hoewel ik al vanaf mijn 14e jaar bijna dagelijks Johnny Cash-liedjes zing, waren tot 2013 de keren dat ik Cash-nummers voor een publiek heb gezongen op twee handen te tellen. Na ‘A boy named Sue’ op het jongenskamp begin jaren ‘80 kan ik me slechts een paar momenten herinneren dat ik live een Cash song heb gezongen: een paar keer op feestjes en jamavondjes en incidenteel voor de gezelligheid na een kerkdienst. De songs kwamen vooral tevoorschijn als ik ’s avonds laat alleen in mijn woonkamer zat. Johnny Cash zei ooit in een interview dat hij nog een album ‘Johnny Cash - Late and Alone’ had willen maken. Dat is er nooit van gekomen, althans niet met die titel, maar voor mij drukt ‘Late and Alone’ aardig goed uit hoe ik jarenlang Cash zong. Mijn kinderen zijn er heel wat keren in slaap gevallen bij ‘A satisfied Mind’ en ‘Peace in the valley’ als papa ’s avonds in de woonkamer ging zingen en zij mijn stem tot in hun slaapkamer konden horen. Onze dochter Joline van 21 (nu ik dit schrijf) ging laatst tien dagen naar Gran Canaria. De avond dat we haar weg zouden brengen vroeg ze: ‘Pap, wil jij misschien een paar Johnny Cash liedjes op mijn telefoon zetten … ? Dan heb ik iets vertrouwds als ik me daar alleen voel.’ Ik zing ’s avonds in mijn eentje van alles: veel gospels, maar ook allerlei andere nummers. ‘Believe in Him’, ‘Lead me gently home, Father’, ‘Why me, Lord’, ‘God’s gonna cut you down’, ‘Going by the Book’, ‘I’m a newborn man’, ‘Will the circle be unbroken’ zijn een paar van mijn favorieten. Maar natuurlijk ook ‘I walk the line’, ‘Ring of fire’ en de nummers die ik van ‘Welcome to Europe’ had geleerd: ‘The lady came from Baltimore’, ‘Look at them beans’ en ‘The night they drove old dixie down’. Ik moet er wel eerlijk bij bekennen dat ik tijdens het zingen van die liedjes in gedachten altijd een publiek voor me zag. Als ik dat zo opschrijf vind ik het als psycholoog eigenlijk zorgelijk klinken; het heeft iets narcistisch. Denken aan roem, bewondering, aandacht. Maar aan de andere kant is publiek misschien wel iets waar elke gezonde muzikant over droomt. Je maakt muziek immers niet voor jezelf alleen. Er zit iets raars in muziek maken. Aan de ene kant speel je die muziek die jou raakt, waar jij jezelf in herkent zodat je er ook iets van je zelf in kwijt kunt. Als de mensen om je heen er niks aan vinden, verandert dat niet je voorkeur voor muziek; je speelt wat jij wilt, jij bepaalt wat je mooi vindt. Er zit iets heel onafhankelijks in. Aan de andere kant is muziek maken heel onbevredigend als niemand er iets aan vindt, of niemand er door geraakt wordt behalve jij zelf. Dan voel je als muzikant dat je muziek zijn doel heeft gemist. Een lied dat niemand raakt is als een boek dat niemand leest. Het gaat verloren. Aan het begin van een show in London in 1975 zei Johnny Cash tegen zijn publiek: ‘We hopen dat er vanavond een lied tussen zit waarvan je voelt dat die speciaal voor jou wordt gezongen. Daar doen we het voor.’ Publiek is dus misschien wel onlosmakelijk verbonden met muziek die uit je hart komt. Iemand zei ooit eens tegen me: ‘Wat uit je hoofd komt raakt het hoofd van de ander. Wat uit je hart komt, raakt het hart van de ander.’ Ik heb het altijd onthouden. Dit zinnetje legt naar mijn idee precies het verschil tussen kunst en informatie bloot. Informatie kun je weten, kennen, analyseren, begrijpen. Kunst, en zeker ook muziek, kun je alleen voelen, ervaren, meemaken of ondergaan. Op het moment dat je informatie wilt ervaren blijf je leeg achter want informatie is voor je verstand. En als je kunst wil analyseren, mis je misschien wel juist de essentie want kunst gaat via je gevoel naar je hart. Het laat misschien ook zien dat een echt goed live optreden van een band of een artiest iets heel kwetsbaars is. Je stelt jezelf als muzikant of zanger heel kwetsbaar op als je vanuit je hart zingt of speelt. Je bent op dat moment de meest kwetsbare versie van je zelf voor het oog van een zaal vol mensen. Om die reden klap ik altijd zo hard en lang mogelijk als iemand iets heeft gezongen dat me raakt. En zelfs als het mij niet raakt, maar ik wel zie dat het anderen raakt. Het is een van de dingen die je als publiek kunt doen om een muzikant een ‘ontvangst-bevestiging’ te geven. ‘Yes! Ik heb het gevoeld! Het kwam over, ik heb er van genoten, het raakte me.’ Als mensen vanuit hun hart klappen of applaudisseren, raakt dat ook weer de muzikant die daardoor ontspant en nog meer zichzelf durft te zijn. Daarmee is het misschien toch niet zo verontrustend dat ik vaak een denkbeeldig publiek voor me zag als ik ‘late and alone’ aan het zingen was. De muziek van Cash zat blijkbaar in mijn hart en zocht een uitweg naar het hart van anderen. In de drukte van mijn dertigers- en veertigersleven was ik me daar allemaal niet echt bewust van. Ik was te druk met ons gezin, onze praktijk, de kerk en allerlei andere zaken om ook nog iets met muziek te doen. Ik was wel actief in de kerk met worship-muziek. Dat is overigens iets geweldigs om te doen; er is geen muziek waarin zoveel spirituele kracht zit als worship. Maar het grote verschil met andere soorten muziek is dat worship puur en alleen gericht is op de band tussen jou en God. Het is geen gezelligheidsmuziek, geen show en niet primair gericht op interactie tussen mensen. Natuurlijk is die er wel, maar dat is niet de focus. Ik ben een overtuigd worshipper en leid incidenteel nog steeds aanbiddingsbijeenkomsten, maar ik sta dan echt in een andere modus. Ik kleed me dan zo gewoon mogelijk, ik probeer de aandacht van mezelf en de mensen voortdurend op God te houden, ik hou de muziek heel basic en ik zing vooral aanmoedigend om mensen te stimuleren om ook vol overgave mee te zingen. Dat aanbidding niet primair om muziek gaat heb ik als kind en tiener intens ervaren. Ik groeide op in de zogenaamde ‘Vergadering van Gelovigen’, een beweging die in de negentiende eeuw in Engeland was ontstaan als een soort tegenreactie op het hiërarchische systeem en de leer van de Anglicaanse Kerk. Het uitgangspunt van de ‘Vergadering’ was dat iedereen gelijk is, geen leken, priesters of dominees, en dat christelijke bijeenkomsten puur geestelijk moeten zijn. Elke vorm van kunst, muziek, beelden, instrumenten, toga’s of wat voor ander uiterlijk vertoon zou de aandacht alleen maar afleiden van de kern van de christelijke samenkomst: Jezus. Wij zongen dus zonder instrumenten, gewoon a capella. Eén van de broeders vervulde de rol van ‘voorzanger’ door met een krachtige, duidelijke stem de eerste regel in te zetten. Ik keek als altijd jongen met respect naar ‘ome Co’, de man op de voorste rij die in zijn eentje met zijn stem een hele gemeente meekreeg in gezang. Hij was de vader van Mark van de Yamaha Clavinova. Hij moest zonder instrument of stemvork iedere keer weer opnieuw de juiste toonhoogte pakken. Hij hing altijd een beetje scheef in zijn stoel als hij een nieuw lied moest inzetten alsof hij zich zo klein mogelijk wilde maken. Of dat nou was uit nederigheid of dat hij gewoon graag onderuit in zijn stoel hing heb ik nooit helder kunnen krijgen. Hoewel we dus niet geholpen werden door instrumenten of microfoons kan ik me hele intense momenten van aanbidding herinneren waarin ik me in de hemel waande, vlak bij God en waarin het leek of ik de hemelse bazuinen en engelenkoren om me heen mee hoorde zingen. Muziek is meer dan je letterlijk hoort, meer dan de klanken die uit je mond, je instrument of de luidsprekers komen. Ik ben heel dankbaar met deze vorming in mijn jonge leven. Het heeft me respect en ontzag voor God bijgebracht, maar het heeft me ook geleerd om met beperkte middelen ‘groot’ te denken: met eenvoudige middelen kun je grootse dingen doen. Toen ik later in de evangelische- en pinksterwereld kwam moest ik erg wennen aan alle bands en geluidsinstallaties, maar ik heb de toegevoegde waarde van echte worship-muzikanten daar leren kennen. Echte worship-muzikanten kunnen zichzelf wegcijferen en hun instrument, hun geluid echt ten dienste van de ander stellen en kunnen een hele gemeente meenemen in aanbidding. --- Het was in het voorjaar van 2011 dat ik voor het eerst in mijn leven langdurig mijn stem kwijt was. Het begon met een soort verkramping in mijn keel waardoor ik geen hoge tonen meer kon zingen. Hoewel ik het heel vervelend vond dat ik niet meer kong zingen, maakte ik me er niet ongerust over; het zou wel weer over gaan. Toen het probleem weken bleef aanhouden en steeds erger werd, begon ik wel ongerust te worden. Ik was iedere avond gefrustreerd als ik mijn gitaar pakte om wat te zingen. Na een paar eerste regels zette ik de gitaar maar weer terug en beklaagde me bij Edith dat ik nog steeds mijn stem niet terug had en dat ik daar echt gek van werd. Ze had medelijden met me, maar kon er ook weinig aan doen. Als er iemand is die weet hoe belangrijk zingen voor mij is, is het wel Edith. Ik herinnerde me iemand die ergens in zijn veertigers-jaren zijn stem was ‘verloren’ en alleen nog maar hees, krassend kon praten in zijn vijftigers-, zestigers- en zeventigersjaren. Zingen was voorgoed verleden tijd voor hem. Toen ik daar over doordacht sloeg de schrik me letterlijk om de keel. Ineens realiseerde ik me dat dat zou betekenen dat ik nooit meer iets met mijn stem voor een ander zou kunnen doen. Dat ik mijn hart geen stem meer zou kunnen geven door middel van muziek. Dat al die tientallen jaren dat ik ’s avonds voor mijn denkbeeldige publiek had gezongen helemaal voor niets was geweest. Dat al die nummers die ik me in de loop der jaren echt ‘eigen’ had gemaakt, die ik had doorleefd, gevoeld, gezongen, nooit meer door iemand gehoord zouden kunnen worden. Johnny Cash was dood en ik was te laat. Ik ging naar de huisarts (waar ik normaal gesproken maar zelden kom), naar een KNO-arts, naar een logopedist, maar niemand kon goed helder krijgen wat er aan de hand was. De huisarts geloofde me maar kon er weinig mee en wees me door naar het ziekenhuis. De KNO-arts zag niks bijzonders en en volgens de logopedist gebruikte ik mijn stem niet goed en was dat het probleem. Maar daar geloofde ik niets van. Ik zing al vanaf mijn 14e en dat had ik altijd op deze manier gedaan. Nog nooit problemen mee gehad. Er was iets mis met mijn keel, maar ik wist zelf ook niet wat het was en kon er niks aan veranderen. Ik voelde spijt. Een diepe spijt dat ik in de afgelopen jaren niet meer met mijn stem en ‘mijn’ muziek had gedaan. Nu was ik 43 en had de tijd mij ingehaald en was het voorgoed te laat. Hoe moest ik dat ooit aan Pavarotti uitleggen als ik hem in de hemel tegenkwam? Hoe moest ik het aan God uitleggen dat ik niks met dit talent had gedaan? ‘Het was te druk; ik kwam er niet aan toe.’? ‘Ik ben het gewoon vergeten …. Sorry.’? Niet dat ik van mezelf vind dat ik zo’n getalenteerde zanger ben, maar ik had net zelf een boek geschreven waarin ik de lezers uitleg dat talent in Gods ogen niet primair met uitblinken of originaliteit te maken heeft, maar vooral met datgene dat je graag doet en dat je heel makkelijk afgaat. In mijn geval is het vrij helder dat dat zowel het zingen van Johnny Cash liedjes is als de Luther Perkins gitaarstijl. Gemiste kans. Te laat. Ik nam mezelf plechtig voor dat als ik ooit mijn stem weer terug zou krijgen, ik er echt iets mee zou gaan doen. Wat - dat zouden we dan wel zien, maar in ieder geval iets. De problemen bleven aanhouden tot aan het midden van de zomer, en toen kwam in een paar weken tijd mijn stem weer terug. In het begin nog wat aarzelend, maar ik kon iedere week weer een noot hoger zingen. In augustus 2011 was ik weer in staat wat Johnny Cash liedjes te zingen. Daar zitten meestal niet al te hoge noten in … Nu mijn stem weer terug begon te komen kreeg ik weer hoop op een tweede kans en besloot ik zo spoedig mogelijk iets te gaan doen met mijn muziek. Het eerste wat me te doen stond was toepassen wat ik zelf in mijn boek Ademruimte had geschreven: zie de wereld om je heen als een akker en zie je droom, je idee of je talent als zaaisel. Zaai wat talent-zaadjes in de akker en je zult zien dat er iets gaat groeien. Ik beschrijf in mijn boek hoe je eenvoudig iets kunt zaaien door mensen om je heen je idealen of je dromen te vertellen, door simpele producten van je talent weg te geven of door iets op internet te publiceren: een blog of een YouTube-filmpje. Dat laatste was wat me te doen stond: ik moest gewoon met mijn gitaar wat inzingen op een filmpje en dat op YouTube zetten. Nou is dat makkelijker gezegd dan gedaan voor een perfectionist op geluidsgebied als ik van nature ben. Als ik iets opneem wil ik het gelijk goed doen: goede geluidstracks, goede filmshots, mooie mix, de juiste effecten en compressie er op, etc. Na wat zitten hannesen met een studiomicrofoon in combinatie met een camera merkte ik dat ik op deze manier waarschijnlijk nooit iets op YouTube zou krijgen. Ik besloot over mijn angst en mijn trots heen te stappen en gewoon de webcam van mijn laptop aan te zetten. Niet moeilijk doen, zingen met die gitaar in dat rottige kleine ingebouwde microfoontje en hupsakee, publiceren. De eerste live-opnames van Johnny Cash eind jaren ’50 klonken immers ook niet veel beter. Op een zondagavond was het ineens zover. Met het slechtste camera-licht dat je je maar kunt voorstellen en allerlei storende achtergrondgeluiden ging ik in de woonkamer mijn liedjes spelen. Zonder dat mijn gezin het doorhad nam ik ze op. Een bijna pikant detail is dat mijn schoonmoeder net bij ons logeerde en in een uitgelaten bui ging mijn hele gezin inclusief mijn schoonmoeder ineens de polonaise dansen op ‘Folsom Prison Blues’. Zonder dat het ze doorhadden liepen ze met allerlei gekke bekken voor mijn webcam. Ook dat nog. Ben je eindelijk na jaren je talent op YouTube aan het zetten, gaat je familie zich bizar gedragen en door de opname heen dansen alsof ze teveel gedronken hebben en Carnaval vieren op zondagavond. Ik zong stug door, vastbesloten dat niets me nu meer zou tegenhouden, maar ze hadden zo’n lol dat ze nog een keer rondje langs de webcam kwamen doen. Bij het tweede rondje kon ik mijn lachen niet meer inhouden, maar speelde wel verder. Ze hadden er geen idee van dat ze een paar minuten later op YouTube stonden … Eigen schuld. Moet je je maar normaal gedragen. Ik moest wat kromme tenen in mijn schoenen negeren toen ik mijn opnames terugkeek. Het licht was ronduit beroerd, het geluid bagger en mijn stem was nog maar half hersteld. Bad timing Matthijs. Maar met een gevoel van ‘het is nu of nooit’ gooide ik de amateuristische filmpjes op YouTube. Mijn gezin heeft me later gesmeekt om het van YouTube af te halen omdat alle buren, vrienden en familie hen mallotig door onze woonkamer konden zien dansen, maar ik was er nu helemaal klaar mee. ‘Jammer dan. Ik heb na dertig jaar eindelijk wat gezaaid, ik ga het niet meer van de akker oprapen. We zien wel wat er mee gebeurt.’ Hoe horkerig kun je worden als het om muziek gaat … Nadat de buren en onze familie hilarisch hadden gereageerd op het filmpje met de polonaise werd het weer stil, maar daar was ik gelukkig op voorbereid. Nota bene ook weer door mijn eigen boek (dit klinkt toch wel weer erg narcistisch …) waarin ik uitleg dat als je iets van je talent zaait in de akker van de wereld, je daarna wel geduld moet hebben. Als je een akker vol tarwe zaait, staat het niet de volgende dag ineens een meter hoog. Iets wat je zaait moet eerst ontkiemen en daarna gaat het groeien. En pas na lange tijd kun je er iets van oogsten, en dan duurt het meestal nog wel een poosje voordat je er geld of brood van ziet. De maanden verstreken en ik zong weer regelmatig mijn liedjes en verdiepte me meer dan ooit in de Luther Perkins en Bob Wootton gitaar stijl en maakte daar mijn eigen versie weer van. Luther Perkins was de eerste rhythm-gitarist van Johnny Cash tot hij in 1968 door brand in zijn eigen huis om het leven kwam. Als je Cash filmpjes uit de jaren ’50 en ’60 bekijkt zie je wat voor een bijzondere verschijning deze Luther Perkins was. Hij stond altijd links achter Johnny Cash met zijn gitaar schuin omhoog en bewoog maar zelden. Als een soort pilaar waar alleen de vingers van bewogen en af en toe zijn hoofd om even naar zijn vingers te kijken. Hij keek bijna altijd serieus en zag er in zijn kostuum uit als een Engelse heer die per ongeluk in een cowboy-film was terechtgekomen. Hij speelde met gedempte snaren zijn bekende boom-chicka-boom begeleiding en als hij een solo speelde veranderde zijn houding of gezichtsuitdrukking niet. Zo ongeveer het tegenovergestelde van elke normale leadgitarist. Bovendien waren zijn solo’s meestal beangstigend simpel. Gevorderde gitaristen kijken meestal met een mengeling van respect, verbijstering, plezier en medelijden naar Luther Perkins. Respect omdat je een sound hoort die staat als een huis. Luther speelde geen noot te veel, was stabiel van de eerste tot de laatste noot en creëerde in zijn eentje de typische Johnny Cash sound die iedereen gelijk herkent. Verbijstering omdat zijn manier van gitaar spelen de vloer aanveegt met alle poeha die leadgitaristen kunnen maken over speeltechnieken, stijlen, grooves, schema’s, effecten, versterkers, etc. etc. ‘The simplicity of this music scares you to death’ zei een artiest ooit over Johnny Cash en Luther Perkins. Plezier omdat je moet glimlachen als je het ziet en hoort. Het klinkt lekker, herkenbaar en veel mensen worden er blij van. Ik verbaas me er altijd weer over wat er in een zaal gebeurt als je de intro van ‘I walk the line’ inzet. Mensen worden echt blij. En tenslotte roept Luther Perkins ook iets van medelijden op omdat bij het zien van deze filmpjes je soms het gevoel bekruipt dat er een automonteur staat die voor de lol gitaar is gaan spelen en ineens op een groot podium is terechtgekomen met een charismatische artiest naast zich en allemaal joelende mensen voor hem die hem als een soort gitaarheld zien terwijl hij zelf nog maar een paar deuntjes kent. En dat gevoel klopt mogelijk nog wel ook … Misschien is dat ook wel de charme van Johnny Cash en de Tennessee Two. Drie gewone mannen die kunnen wat ze kunnen maar daar alles uit halen wat er maar uit te halen is. Er zit iets hoopvols in. Als je met overgave simpelweg doet wat je kunt en wat je voelt is er blijkbaar heel veel mogelijk in dit leven. In de maanden nadat ik mijn zaadjes op YouTube had gezaaid, bestudeerde ik meer dan ooit de techniek van Luther Perkins en oefende vaak eindeloos in de woonkamer om me dit helemaal eigen te maken. Ik had immers geen band en de meeste muzikanten haalden hun neus er voor op om Johnny Cash muziek te spelen. Ik moest dus zowel zingen als spelen. Er is weinig anders te bedenken waar ik in mijn leven door de jaren heen zoveel tijd aan heb besteed als aan het mezelf eigen maken van die ‘boom-chicka-boom’ sound uit de jaren zestig. Mijn favoriete plaat is altijd ‘Johnny Cash live at San Quentin’ geweest. De plaat waar ‘A boy named Sue’ op staat. Ik weet nog dat ik deze lp voor het eerst leende bij de muziekbibliotheek in Middelburg. Ik zal toen een jaar of zestien zijn geweest. Het was altijd een bijzonder moment wanneer je na een half uur fietsen thuiskwam met een plaat en deze voorzichtig op je draaitafel legde. Je zette dan eerst de draaitafel in beweging en de echte liefhebbers hadden zo’n fluwelen borstel waarmee je dan bijna liefkozend het stof van de plaat verwijderde. Het gaf me altijd al een soort magisch gevoel als de plaat draaide en ik de tekst van het label iedere keer voorbij zag komen. Alsof je een soort tijdmachine opstartte die je mee terugnam naar de studio of de concertzaal waar deze muziek was opgenomen. De zwarte vinylschijf waarop je in de groeven soms een afdruk van het ritme van de muziek kon zien was een soort tastbaar overblijfsel van de opname vele jaren daarvoor. Je hoorde zeker aan het begin van een lp altijd wat krasjes en kraakjes van iedereen die ooit een keer de naald op deze plaat had gezet en dan begon het eerste nummer. Omdat ik vrijwel uitsluitend country-, rockabilly-, fifties- en sixties muziek draaide, hoorde ik mijn favoriete artiesten maar zeer zelden op de radio of bij iemand anders. Op een nieuwe plaat hoorde ik dus altijd iets wat ik soms al jaren niet meer had gehoord en meestal zelfs nog nooit had gehoord. Dat maakte een nieuwe plaat draaien voor mij altijd tot een bijzonder moment waar ik graag even de tijd voor nam en het liefst geen mensen om me heen had. Die magie lijkt er niet meer te zijn. Op hetzelfde beeldscherm waarop je Facebook, facturen en mailtjes bekijkt kun je met een paar klikken miljoenen liedjes zien, waar je op dat moment ook bent. In de trein, op vakantie, in je bed of zelfs op je fiets. En met één volgende klik op een ‘Play’-icoontje begint het nummer direct te spelen. Is het niet wat je wilt, dan klik je naar het volgende liedje dat direct wordt gespeeld. Je hoeft er niks meer voor te doen en er is uberhaupt geen tijd om de spanning van ‘hoe zal het klinken’ op te bouwen. Hoewel ik een dankbaar gebruiker van Spotify ben, mis ik wel de romantiek van platen kopen of huren en thuis op je stereo draaien. Ik herinner me nog dat ik ‘Johnny Cash live at San Quentin’ opzette en tussen mijn Sansui tweeweg-speakers op de grond ging zitten om het stereobeeld zo goed mogelijk te horen en te beleven. Terwijl ik de nummers beluisterde bekeek ik de achterkant van de lp-hoes waar allemaal bruingetinte foto’s van het optreden in de San Quentin gevangenis op stonden. De combinatie van muziek uit mijn stereo en de foto’s op de hoes creëerden in mijn fantasie een film van hoe dit optreden in de gevangenis er uit gezien moest hebben. Ik hoorde hoe Johnny Cash de producers van deze opname op de hak nam door de gevangenen te vertellen wat ze voor de show tegen hem hadden gezegd: hij moest dit liedje doen, dat liedje, zus staan, zo bewegen en zo kijken. Maar hij had er allemaal lak aan en riep het publiek in de gevangenis toe: ‘I’m here to do what you want me to, and what I wanna do! So what do you wanna hear?!!’. Het gejoel van de honderden gevangen aan de andere kant van de oceaan kwam door mijn speakers nu mijn slaapkamer in Vlissingen binnen. Ik hoorde iemand hard ‘Jackson!!’ roepen en ik zag deze man als het ware voor me. De meesten schreeuwden om ‘I walk the line’ en met een grijns op mijn gezicht hoorde ik hoe de gitarist op commando van Johnny Cash in een hoog tempo de bekende gitaarintro inzette. De hele zaal ging los. Het idee dat dit was opgenomen toen ik zelf nog maar één jaar oud was en nog in de wieg lag gaf me een mengeling van iets wat ver weg en lang geleden was met een gevoel ‘bijna bereikbaar’. Een van de bijzonderheden van deze met Grammys bekroond plaat is dat Luther Perkins hier vervangen is door Bob Wootton. Na het overlijden van Luther had Bob zichzelf na een concert van Johnny Cash voorgesteld aan June Carter als gitarist. June stelde hem direct aan Johnny Cash voor en tot zijn grote verbazing kon Bob exact alle loopjes en de boom-chicka-boom sound spelen. Bob werd aangenomen en het legendarische San Quentin concert was zijn eerste duidelijk acte de presence op TV en plaat. Een mooi voorbeeld van iemand die ook jaren in zijn uppie Cash liedjes had zitten spelen en Luther Perkins nauwgezet had bestudeerd en nu oogstte wat hij gezaaid had. Hoewel Bob precies de sound van Luther kon spelen, hoor je direct een enorm verschil. Waar Luther nooit een noot te veel speelde en altijd een keurige, afgepaste cleane sound had, pompte Bob Wootton in San Quentin een enorme berg stuwende energie in de muziek van Johnny Cash. Hij speelde met een Fender Jazzmaster en een Fender Twin Reverb versterker (voor de kenners onder ons) en regelde deze veel rauwer in dan Luther deed en speelde de uptempo nummers veel voller in met meer licks en tussennoten. Het gaf de hele band, Johnny en alle gevangenen in San Quentin een stoere, energieke boost. De impact daarvan is nog steeds voelbaar als je de plaat beluistert en de beelden bekijkt. Vooral het wereldberoemde nummer ‘San Quentin’ dat Johnny Cash na luid geroep gelijk een tweede keer speelde heeft Bob Wootton persoonlijk bestempeld met zijn rechttoe-rechtaan metaal-achtige rauwe gitaarsound. Ik verdiepte me in de verschillen tussen deze twee gitaristen en besloot me toch meer aan te sluiten bij Bob Wootton. Omdat ik tot nu toe altijd in mijn eentje speelde, had ik ook een manier gevonden om op mijn akoestische gitaar een soort combinatie te spelen van de Luther Perkins stijl en de manier waarop Johnny Cash op zijn eerste plaat een snare-drum imiteerde op zijn akoestische gitaar. Hij deed dat door een dollarbiljet tussen zijn snaren te stoppen zodat je een raar, gedempt geluid kreeg dat vlak voor een microfoon uit de fifties een beetje als een snare-drum klonk. Door de snaren van de gitaar op de brugkam met mijn rechterhandpalm af te dempen kon ik zowel het Luther Perkins geluid als dat snare-geluid imiteren. Als je het maar lang genoeg doet gaat het op een gegeven moment vanzelf en kun je het met wat ritmische licks weer verder opleuken. Het gaf een heel eigen sound wat typisch Cash klonk, maar wat Johnny Cash zelf niet gebruikte. Jarenlang in je eentje in de veilige sfeer van je woonkamer spelen heeft voor- en nadelen voor je muzikale ontwikkeling. Het voordeel is dat je de nummers zo vaak in je comfortzone kunt spelen en er mee kunt experimenten qua sound, ritme, zangstijl en klankkleur van je stem dat je helemaal één wordt met het lied. Je denkt dan niet meer na over de techniek van spelen of zingen, dat gaat helemaal vanzelf, en je kunt je dan veel meer concentreren op het verhaal van het lied. Zeker voor Johnny Cash songs is dat cruciaal: het zijn allemaal verhalen, waarvan vele een diepere laag hebben dan de letterlijke tekst. Het zijn meestal geen nummers waar je allerlei zangkunsten of technische hoogstandjes op los kunt laten; Johnny Cash vertelt verhalen. Verhalen waar hij in gelooft zodat je het als luisteraar ook gelooft. Wat veel mensen zich niet realiseren is dat het live uitvoeren van Johnny Cash songs een enorme muzikale uitdaging is voor zangers. Omdat je hoofdzakelijk laag zingt kun je geen indruk maken met hoge noten. Hoge uithalen scoort meestal goed bij het publiek. Maar bij Cash-songs moet je het volledig van ritme, timing en geloofwaardigheid hebben. In die zin staat Cash-muziek misschien wel dichter bij rap-muziek dan bij country-muziek. Hetzelfde geldt voor de muzikanten. Het vraagt lef om de begeleiding zo sober mogelijk te houden zodat het lied zelf zijn werk doet. Zo verstreken de maanden na mijn YouTube-zaai actie. Sommige filmpjes werden amper bekeken, maar één filmpje kreeg opvallend veel views: mijn versie van ‘The Man comes around’ werd al snel door duizenden mensen bekeken. Van over de hele wereld kwamen er reacties als ‘Fantastic cover! Awesome voice! Love it!’, ‘A guitar, a voice and passion is all it takes too make a great cover! Loved it, keep it up man.’ en ‘I think the Man in Black himself would be proud.’, maar ook een reactie als: ‘One doesn't often hear country music sung with dutch accent. Haha. But you have a nice voice. Good cover.’ Het is verbazend wat een paar complimenten van onbekende mensen met je doen. Er waren blijkbaar toch veel mensen die dit konden waarderen! Na deze sound tientallen jaren lang binnen mijn kamer te houden, was het nu vanuit mijn kamer naar buiten gegaan en had zelfs ook de andere kant van de oceaan bereikt. Dit had ik me niet kunnen voorstellen toen ik op zestien-jarige leeftijd die ene man ‘Jackson!!!’ hoorde brullen vanaf die verre overkant. Het gaf me vertrouwen dat deze zaadjes op een of andere manier wel zouden uitgroeien tot een plantje. 22/3/2015 0 Opmerkingen Prison blues7 maart 2015 - versie 2.4.
In de wachtkamer van mijn praktijk kun je drie boeken kopen. Het boek ‘Frisse Kijk’ van onze goede vriendin Marja Meijers, mijn eigen boek ‘Ademruimte’ en ‘De Man in het Wit’. De Man in het Wit is een roman over de apostel Paulus, geschreven door Johnny Cash, ‘De Man in het Zwart’. ‘Wat heeft u toch precies met Johnny Cash?’ vroeg een ongeveer zestig¬jarige man mij in de wachtkamer op de Matena. Het was een cliënt van één van mijn collega-psychologen die bij ons in de praktijk werkte. ‘Ik zie dat boek hier steeds liggen en ik heb begrepen dat u ook zijn muziek speelt.’ Ik hou er van als mensen hun nieuwsgierigheid niet kunnen of willen bedwingen en dit soort vragen stellen. Ik vroeg me af hoe ik deze vraag hier even snel in de wachtkamer kon beantwoorden. Ik glimlachte om mezelf even tijd te geven. ‘Tja, wat heb ik eigenlijk precies met Johnny Cash?’ ging er door me heen. Er kwamen allerlei gedachten en mogelijke antwoorden naar boven. ‘Dat is een lang verhaal’ begon ik hardop denkend. ‘Ik weet nog precies het moment dat ik voor het eerst de muziek van Johnny Cash hoorde. Ik was toen een jaar of dertien en ik was ’s avonds even bij een wat oudere vriend uit onze kerk thuis, ik weet niet meer wat ik daar deed, maar terwijl ik in de deuropening van zijn kamer stond zag ik zo’n grote professionele bandrecorder uit de jaren zeventig draaien en hoorde ik door de Luxman versterker en de B&W speakers iemand praten met hele aparte ritmische muziek eronder. Rustig en toch stevig. Ik kon niet verstaan waar die man het over had, maar ik hoorde als dertien-jarige in ieder geval wel dat hij iets heel belang¬rijks te vertellen had. Het leek een soort preek die met volle overtuiging en gezag werd uitgesproken en ik was direct nieuwsgierig waar hij het over had. ‘Wie is dat?’ vroeg ik aan mijn vriend. ‘Dat is Johnny Cash’ zei hij. ‘Waar heeft hij het over?’ ‘Geen idee’ zei hij nuchter. ‘Maar je mag wel een bandje lenen’. En zo kreeg ik de LP ‘Welcome to Europe’ mee op cassette. Sindsdien draai ik zijn muziek regelmatig en zing ik zelf veel van zijn liedjes.’ Ik besefte dat dit eigenlijk nog geen antwoord op zijn vraag was, althans niet het antwoord dat ik eigenlijk wilde geven, maar voor een praatje in de wachtkamer vond ik het al een heel verhaal. ‘Heeft u zelf ook iets met Johnny Cash?’ vroeg ik hem. Ook hij moest even denken zag ik, maar zijn hoofd begon langzaam ja te knikken. Hij schraapte zijn keel even en zei: ‘Ik heb lang geleden zijn film gezien, The Gospel Road, toen die net uitkwam in de jaren zeventig. Dat was in een koffiebar, ik was toen nog jong, maar die film heeft toen een diepe indruk op me gemaakt. Ik herinner me nog precies dat beeld van het kruis aan het eind van die film met een ondergaande zon erachter en dan zie je ineens een vliegtuig over dat kruis vliegen. Dat bracht het kruis ineens heel dicht naar onze tijd in de jaren zeventig. Dat beeld ben ik nooit vergeten.’ Hij staarde naar de tafel die midden in onze wachtkamer staat en tot mijn verbazing zag ik dat zijn ogen vochtig werden. ‘Ik zag iedere keer dat boek van hem hier liggen en ik dacht ik moet dat toch eens aan meneer Goedegebuure vragen, wat heeft u precies met Johnny Cash. Maar dat beeld aan het eind van die film, dat is me altijd bijgebleven.’ We bleven even stil en staarden nu allebei naar de tafel. Er gingen allerlei dingen door me heen om er nu aan toe te voegen. Over het geloof van Johnny Cash, over ‘The Gospel Road’, de film die Johnny Cash helemaal uit eigen zak gefinancierd had en die hij zelf als zijn belangrijkste levensproject zag. ‘Dat is bijzonder om te horen’ zei ik. ‘Bedankt’. Dat zinnetje zei misschien niet zoveel, maar het drukte wel het best uit wat ik vond van ons gesprekje. Iets in me zei dat ik het hier bij moest laten. Iemand was met zijn gedachten weer terug bij een moment in een koffiebar halverwege de jaren zeventig. Een moment dat het kruis van Jezus door de film van Johnny Cash een tijdreis van een kleine tweeduizend jaar had gemaakt en dichtbij hem was gekomen. ‘De Man in het Wit’ in mijn wachtkamer liet hem nu een wat kortere tijdreis maken van een jaar of vijfendertig, maar dan weer terug. Ik moest me er misschien verder niet mee bemoeien. ‘Ik moet weer verder’ zei ik met een beleefde glimlach. Hij knikte. We gaven elkaar een hand en ik liep de wachtkamer uit en zag nog net hoe hij weer ging zitten aan de grote tafel. Op een of andere manier duikt Johnny Cash altijd weer op in mijn leven. Soms verwacht, maar vaak volslagen onverwacht. Toen ik op die avond begin jaren tachtig het cassettebandje ‘Welcome to Europe’ kreeg stopte ik het ’s avonds laat in mijn slaapkamer op de zolder van ons huis in Vlissingen direct in mijn cassetterecorder. Een mono portable player met vijf grote drukknoppen zoals je ze in die tijd veel zag. Eén rode knop en vijf zwarte knoppen, een klepje dat langzaam openging en een ingebouwde mini-luidspreker waar je voornamelijk midden-tonen door hoorde. De hoge en lage tonen moest je er zelf bij verzinnen, maar als je je oor op de luidspreker legde kon je ze horen. Althans: ik meende ze te horen. Ik luisterde tot in de nacht de hele tape af en hoorde allerlei soorten muziek die ik nog niet kende. Ik hoorde voor het eerst ‘Hello. I’m Johnny Cash’ en een hoop juichende mannen waarna ‘Folsom Prison Blues’ werd ingezet. Ik had tot op deze avond nog nooit van Johnny Cash gehoord, maar deze intro gaf de indruk van iemand die op handen werd gedragen door zijn publiek. Ik hoorde voor het eerst ‘I walk the line’, met allemaal gitaarloopjes die ik als beginnend gitarist gelijk snapte en goed kon volgen. Ik hoorde vreemde nummers met een krijsende, valse vrouwenstem er doorheen (‘Allegheny’) en ik hoorde de preek die ik die avond eerder op de bandrecorder had gehoord. Het nummer bleek ‘Look at them beans’ te heten. Het verhaal ging mijn Engels te boven, maar ik begreep wel dat het over zijn vader ging. De stijlen op ‘Welcome to Europe’ zijn heel divers en komen (zoals ik toen nog niet wist) uit hele diverse perioden van de toenmalige carrière van Johnny Cash. Maar zijn stem had overal dezelfde krachtige overtuiging en was een soort kruising tussen een prediker die wel eens bij ons in de kerk kwam en de held van een klassieke western uit de jaren zestig. Ik kon nog maar een gedeelte van de teksten verstaan, maar alles waar hij over zong klonk me als iets belangrijks in de oren. Ik wilde weten waar het over ging. Met dezelfde leergierigheid waarmee ik in die tijd de Bijbel en studieboeken over de Bijbel las, begon ik ook de nummers van Johnny Cash uit te pluizen. ‘Folsom Prison Blues’ en ‘A boy named Sue’ waren met mijn VWO2 engels goed te begrijpen. Maar van ‘I walk the line’ begreep ik niets. Wat is een ‘close watch on this heart of mine’? Wat betekent ‘I keep the ends out for the tie that binds’? Een engels woordenboek erbij mocht niet baten. Ook de melodie had iets mysterieus: ik had geen idee in welk akkoord het nou eigenlijk stond terwijl het toch erg simpel klonk en de tekst leek over iets heel dieps te gaan wat ik niet kon pakken. Het was op zich makkelijk te vertalen in het Nederlands, maar ik kreeg niet helder wat Johnny Cash er mee bedoelde en dus ook niet waarom hij het met zoveel gezag zong. ‘Gezag’ is misschien wel het woord dat er het best bij past. Al begreep ik hem niet, ik geloofde hem. Terugkijkend denk ik dat dat ‘gezag’, die overtuiging waarmee Johnny Cash zong me ook aansprak. Misschien was ik daar onbewust wel naar op zoek. Ik was zeker in die periode van mijn leven te typeren als verlegen. In de klas bleef ik het liefst op de achtergrond en als een docent mij een vraag stelde in de groep voelde het alsof ik in mijn onderbroek in een arena stond en vijftigduizend man in hard hoongelach zou uitbarsten bij elk woord dat ik zou uitspreken of elke beweging die ik zou maken. Schaamte, een pijnlijke diepe schaamte voor mijn stem, mijn woorden, mijn geluid, mijn blik. Voor mezelf. Het dieptepunt kwam toen een godsdienstleraar mij midden in de klas ineens vroeg: ‘Matthijs, hoe gaat het eigenlijk met jou?’ Hij vroeg dat waarschijnlijk omdat hij had gehoord dat mijn zus ernstig ziek was en dat dat een grote impact had op ons gezin. Ik was er inmiddels wel aan gewend dat mensen aan me vroegen hoe met mijn zus ging of met mijn moeder, maar ik was niet voorbereid op iemand die mij midden in de klas ineens vroeg: ‘Matthijs, hoe gaat het eigenlijk met jou?’ Ik weet nog dat het helemaal stil werd in de klas en dat alle ogen op mij gericht waren. De klas veranderde weer in de arena en zat nu niet alleen vol kwaad¬aardige mensen met leedvermaak, maar er waren ook nog eens honderden verblindende schijnwerpers op me gericht, bediend door monsterachtige wezens die me zwijgend aankeken. Mijn hele systeem draaide binnen een fractie van een seconde op hoogspanning zoekend naar één mogelijkheid: onmiddellijk verdwijnen, onzichtbaar worden, de aandacht afleiden. Get the hell out of here. Maar er was geen mogelijkheid om te verdwijnen en het meest afschuwelijke dat er voor mij als dertien-jarige jongen kon gebeuren gebeurde: ik barstte midden in de klas in huilen uit. Mijn laatste stukje zelfrespect knakte doormidden. Ik hoorde mezelf snikken en zwoer in mijn hart ondertussen dat dit me nooit meer in mijn leven zou overkomen. Die avond zette ik mijn net ontdekte Johnny Cash op en keek strak in de scheerspiegel die ik had gekocht. Ik dacht aan de meest verdrietige, beangstigende en beschamende zaken die ik me maar kon voorstellen terwijl ik ondertussen mezelf strak bleef aankijken zonder een spier van mijn gezicht te vertrekken. ‘Hello. I’m Johnny Cash’ zei ik zo onbewogen en zelfverzekerd mogelijk. Well if they freed me from this prison If that railraod train was mine I bet I'd move it on a little farther down the line Far from Folsom Prison, that’s where I want to stay Een paar maanden later ging ik naar een jongenskamp van onze kerk. Ik nam mijn Spaanse gitaar met nylon-snaren mee (mijn eerste eigen gitaar!) en tot mijn aangename verrassing waren er nog twee gitaar-fanaten: Ruben en Bob. We speelden alle christelijke kampliedjes die we daar leerden, maar zodra we met zijn drieën in het gras zaten kwamen de Johnny Cash songs tevoorschijn. Ik kende inmiddels I walk the line, Folsom Prison Blues en zelfs A boy named Sue helemaal uit mijn hoofd. De nummers werden gelijk populair bij de hele groep en toen er na een ochtend-bijbelstudie even tijdvulling tot aan het eten nodig was begon de hele groep te roepen om ‘Folsom Prison Blues’. En zo stonden Ruben, Bob en ik op ons veertiende voor het eerst een Johnny Cash hit te zingen, inclusief de intro ‘Hello, I’m Johnny Cash’ met een zware stem en luid gejuich en gebrul door een veertigtal jongens van onze leeftijd. Het voelde echt kick; ik stond niet meer in mijn onderbroek in de arena, maar had nu liedjes, een verhaal en een stem waar iedereen van ging juichen. We kenden alle drie nog maar een paar akkoorden, maar ik weet nog precies dat Ruben steeds een E7 speelde in plaats van een E wat het nummer in onze beleving echt een stoer geluid gaf. ‘A boy named Sue’ moest er ook achteraan en ik hoor de hele groep nog meebrullen: ‘My name is Sue! How do you do?!’ Zelfs mijn kleding-stijl is in mijn tiener-jaren beïnvloed door Johnny Cash. Het zal ergens rond mijn 15e zijn geweest dat ik ineens zeker wist dat ik een lange zwarte winterjas wilde hebben. Het liefst een dure, honderd procent wol en extra lang. In die tijd waren er nog geen Gothics en ik kan me niet herinneren dat er meer jongens in een dergelijke jas rondliepen. Mijn moeder reageerde verbaasd op mijn voorkeur, maar tot mijn verrassing vond ze het juist wel mooi en hielp ze me om er een uit te zoeken. We kochten de jas bij Coster herenmode in Vlissingen, een zaak waar je toen bij elke aankoop een plastic beker kreeg in allerlei felle kleuren. Die plastic beker ondermijnde het stoere Johnny Cash gevoel een beetje, maar vooruit. Ik weet nog dat ik het spannend vond toen ik voor het eerst in mijn lange jas naar school ging. Mijn vrienden keken me aan met een mengeling van spot en respect, maar niemand zei er iets van. Precies wat ik had gehoopt. Ik voelde dat ik nu echt een eigen stijl had, weliswaar overgenomen van iemand anders, maar dat was iemand die zij zeker niet kenden, want Johnny Cash was in de jaren tachtig volkomen onzichtbaar voor Nederlandse tieners. Ik kan een glimlach, maar ook een licht gevoel van weemoed niet onderdrukken terwijl ik dit zit te schrijven in het panorama-restaurant van een vliegveld. De vliegtuigen die ik hier ondertussen zie landen en opstijgen maken me extra bewust van de tientallen jaren die sinds dat moment zijn gekomen en gegaan. Maar ook van alle gebeurtenissen, levensfasen en ontmoetingen die mij allemaal hebben gevormd tot wie ik nu ben. En soms ook beschadigd. Maar ook alle beschadigingen hebben mij gevormd tot de man die ik nu ben, inclusief de littekens op mijn ziel. Het is bizar maar tegelijkertijd ook geruststellend dat ik ruim dertig jaar later nog steeds graag de Bijbel lees en deze maand nog een paar keer ‘Folsom Prison Blues’ heb gespeeld op verschillende podia met onze band Cashflow3. Terug naar de vraag uit de wachtkamer: ‘Wat heeft u precies met Johnny Cash?’ Al schrijvend is ondertussen wel helder dat ik zeker iets heb met Johnny Cash. Maar wat het precies is, is lastig te verwoorden. Is het de muziekstijl? Gedeeltelijk; want Johnny Cash heeft in de loop der jaren heel wat muziekstijlen geprobeerd en heeft van producers ook heel wat muziekstijlen opgelegd gekregen. Ik moet er altijd weer aan wennen, maar uiteindelijk vind ik het bijna allemaal mooi. De American Recordings uit de jaren 1993-2003 zijn van een totaal andere snit dan de CBS-platen uit de jaren zestig. Maar toch ook weer onomstotelijk Cash. Is het zijn stem? Tja, misschien. Zijn het zijn teksten? Is het zijn voorliefde voor gospels en zijn interesse in de Bijbel? Of zijn het misschien zijn gevechten met de wereld en zichzelf waar ik me in herken? Tja. Ik weet het niet precies. In ieder geval is zijn geschiedenis verweven is geraakt met mijn geschiedenis. Ik luister al ruim 30 jaar naar deze muziek en allerlei songs, uitspraken, melodieën en klanken zijn gekoppeld geraakt aan allerlei periodes en gebeurtenissen uit mijn leven. Sommige teksten verwoordden voor mij als tiener precies wat ik voelde; dat gaf me het gevoel dat ik blijkbaar niet helemaal alleen was op deze wereld. Andere teksten gaven me hoop, kracht. En soms bracht de bekende boom-chicka-boom sound gewoon ritme, orde in mijn gedachten en gevoelens. In de discografie en het verhaal van Johnny Cash herken ik misschien onbewust wel de verschillende fasen waar ik als jongen, als man, als muzikant, als publicist, als schrijver, als christen doorheen ga. En ook de invloed die ontwikkelingen in de maatschappij, de politiek en de techniek enzovoort op je leven hebben. Om met het laatste even verder te gaan: er zijn amper artiesten te bedenken die vijfig jaar lang platen hebben gemaakt met zulke totaal verschillende studio-mogelijkheden. De apparatuur waarmee de beroemde American Recordings zijn opgenomen, is op geen enkele manier te vergelijken met de studio-apparatuur van de Sun-record studios waar Johnny in 1955 zijn eerste opnames maakte. Zijn de American Recordings na 1997 met portable ADAT’s opgenomen en met ProTools op een iMac gemixt, in de jaren vijftig was een halve huiskamer vol buizenapparatuur en bewegende onderdelen nodig met hooguit vijf procent van de mogelijkheden van nu. In de jaren vijftig was de delay (een hele duidelijke echo met behulp van een soort bandrecorder die het zojuist opgenomen geluid direct weer afspeelde) ongetwijfeld het meest opzien-barende en innovatieve studio-effect dat je aan een opname kon toevoegen. Het creëerde een heel nieuw geluid dat mensen in die tijd associeerden met futuristische ruimteschepen, tijdmachines, films. Het had iets spookachtigs, iets mysterieus, maar ook iets indringends. Op de eerste platen van Johnny Cash en de Tennessee Two hoor je duidelijk dat de zangstijl, de muziek en de gitaartechniek geïnspireerd is door de mogelijkheden die het delay-apparaat creëerde. Staccato zingen is zonder delay al snel vervelend om naar te luisteren, maar met een delay op je stem is staccato zingen en praten ineens heel indrukwekkend. Nieuwe studiotechnieken inspireren muzikanten om te gaan experimenteren met geluiden en andere stijlen. Ik heb nog net de tijd meegemaakt dat in de muziekwereld alles analoog was en je voor elk geluidseffect een apart duur apparaat moest kopen. Ik kan me nog de kick herinneren die ik samen met mijn vriend en gitarist van onze band, Oscar Bax, beleefde toen we voor het eerst met delay speelden. Ik zal toen een jaar of vijftien zijn geweest en Oscar was begin twintig. Ik kende Oscar uit de kerk. Ik heb leuke herinneringen aan de kerk waar ik opgroeide in de jaren tachtig in Oost Souburg. We hadden een behoorlijk hechte groep als tieners die zich erg bewust waren van het verschil tussen de ‘kerk’ en de ‘wereld’. We werden door onze toenmalige jeugdleider stevig onderwezen in de Bijbelse principes van de ‘Vergadering van gelovigen’ waar wij bij hoorden. In die tijd was de ‘Vergadering’ een groep die zich niet inliet met christenen uit andere kerken, dus waren wij als tieners extra op elkaar aangewezen. Oscar was helemaal niet in de kerk opgegroeid. Hij kwam uit een Indonesische muzikale familie en speelde als klein jongetje al gitaar in de familieband. Met kerk of geloof had hij niets. Maar tijdens een optreden van Tony Goodwin, een amerikaanse gospelzanger, was hij geraakt door het verhaal van het evangelie en was christen geworden. Via zijn broer John was hij in onze kerk terecht gekomen, nieuwsgierig naar alles wat het geloof hem nog meer zou brengen. Oscar was populair: het leek altijd alsof heel Vlissingen hem kende vanuit de sport of vanuit de muziek. Als je met hem praatte kon je niet anders dan hem aardig vinden: hij was altijd enthousiast, altijd positief en stond altijd voor iedereen klaar om te helpen. Als hij een verhaal vertelde lag de hele groep altijd krom van het lachen. Oscar zelf niet in het minst; hij kon gekke situaties en bloopers van zichzelf en anderen zo levendig voor zich zien dat hij van het lachen vaak zijn verhaal niet meer af kon maken. Meestal was dat ook niet meer nodig, want het effect was al bereikt: iedereen kreeg de slappe lach van zijn slappe lach. Als 14-jarige jongen keek ik met respect naar deze populaire man uit de ‘wereld’ die gitaar speelde alsof hij zo uit een lp van Johnny Cash was gestapt. Oscar woonde in een bovenwoning in Vlissingen en had in de berging op de begane grond een heuse studio gebouwd: alle wanden waren helemaal beplakt met eierdozen, er stonden twee ernstig gebutste en gedeukte microfoons in het midden en een grote bandrecorder die hij van zijn broer mocht gebruiken. ‘Moet je horen als we straks de deur dichtdoen Thijs, dan weet je niet meer wat er gebeurt hoor!’ zei hij met zijn immer aanwezige en aanstekelijke enthousiasme. ‘Je weet niet meer wat er gebeurt jongen!’. Oscar wijdde mij in die jaren stap voor stap steeds verder in in de geheimen van muziek. Hij had een eindeloze liefde voor allerlei soorten muziek, geluid en gitaren en kon een half uur lang vol overgave over een bijzonder akkoord praten. Ik hing dan aan zijn lippen. Hij had mij de fijne kneepjes van country-stijl gitaar bijgebracht en me geleerd anders naar muziek te luisteren. Ik was benieuwd wat hij nu weer had bedacht en liep de voormalige berging in. ‘Let op Thijs, we gaan nu de deur dicht doen en dan ga je de stilte horen. Ik weet zeker dat jij nog nooit stilte hebt gehoord, maar hier ga je het horen!’ Ik keek met een soort ontzag naar de gigantische hoeveelheid eierdozen die hij allemaal tegen de muur had geplakt en probeerde me voor te stellen waar hij die allemaal vandaan had gehaald en hoe hij hier urenlang aan het plakken was geweest. Ik kreeg het plaatje niet helemaal rond want er bleef één vraag door mijn hoofd spoken: hoe kom je aan zoveel lege eierdozen? Waar zijn al die eieren gebleven? Hier had een heel leger mee gevoed kunnen worden. Op een of andere manier wist Oscar me altijd weer te verrassen met het eindresultaat van iets waar hij in zijn eentje uren en uren vol toewijding aan gewerkt had. Zonder dat kon je onmogelijk zoveel gitaarstijlen spelen en zoveel verschillende sounds uit één instrument halen. De deur ging dicht. Het was ineens donker en ik hoorde niks. Of dat nou was omdat ik echt niks hoorde of dat ik door Oscars verhaal geloofde dat ik niks hoorde weet ik niet, maar in mijn herinnering was het stil. Muisstil. ‘Hoor je dat? Hoor je de stilte Thijs?’ vroeg hij enthousiast door het duister. ‘Ik hoor het’ zei ik zo ernstig mogelijk. ‘En dan moet je nu eens achter die microfoon gaan staan, dan weet je helemaal niet meer wat er gebeurt’ ging hij in zijn enthousiasme verder. Ik ging braaf achter de microfoon staan en verstelde de standaard zodat de microfoon precies bij mijn mond zat. ‘Let op, nou ga je het beleven, nou ga je het beleven hoor’. Hij klikte aan wat schakelaars en een irritante zoemtoon die een randaarde-probleempje verried werd hoorbaar. Zonder iets tegen elkaar te zeggen spraken we af dat die er niet was en dat we die niet hoorden. Dit paste niet in de volmaakte stilte die we net hadden gecreëerd. ‘Kijk. Dan moet je nu maar eens wat gaan zingen, dan gaat het gebeuren hoor’. In plaats van te zingen zei ik droog ‘test-één-twee-drie’. Ik wist inderdaad niet wat er gebeurde. De kleine donkere, stille ruimte was ineens een megagrote ondergrondse kerker geworden waar van allerlei kanten heel duidelijke echo’s terugkwamen. Wow! Ik kon een grijns niet onderdrukken en voelde ineens een enorme zin om te gaan zingen. ‘Hello. I’m Johnny Cash’ zei ik zo donker mogelijk vol in de microfoon. Alle kerkerruimtes en donkere gangen om ons heen begonnen mee te doen en echoden ‘Hello-hello-hello-hello-hello. I’m Johnny-I’m Johnny-I’m Johnny-I’m Johnny. Cash-cash-cash-cash-cash.’ Ik vergat acuut waar ik was, hoe laat het was, of ik nog huiswerk had en hoe laat ik thuis moest zijn. ‘I hear the train-a-coming …’ gooide ik zo stoer mogelijk in de microfoon. Zingen had ineens een andere dimensie gekregen. Ik vond mijn eigen stem ineens fantastisch, geweldig, indrukwekkend. Ik durfde er ineens van alles mee te doen wat ik normaal gesproken niet durfde. ‘Wop bop a loo bop a lop bom bom! Tutti-frutti …’; het klonk alsof God zelf een booster op mijn stem had gezet waarmee ik nu de hele wereld aan kon sturen. Na een beetje experimenteren ontdekte ik al snel hoe je je stem, het ritme en je zangstijl kon aanpassen aan het tempo van de echo’s zodat het heel strak en ritmisch klonk. Ik wist ineens zeker dat ik staat was een volle arena aan het juichen te brengen. Ik kan me niet meer herinneren hoe dit verder ging, maar dit is wellicht een van die avonden geweest dat mijn vader om twee uur ’s nachts Oscar belde om te vragen of hij wist waar Matthijs was. Op dezelfde manier beluister ik dat Johnny Cash in de jaren negentig ging experimenteren met een andere sound, in zijn geval juist zonder delay. Zijn stem was kwetsbaarder geworden. Maar met de nieuwe opnametechnieken kon deze kwetsbare, oud geworden en doorleefde stem zo authentiek worden opgenomen dat het mooi werd van gebroken¬heid. Dwars door die gebrokenheid heen hoor je nog hetzelfde gezag, dezelfde overtuiging waar hij mee zingt. Je twijfelt geen moment aan wat hij zingt. De techniek maakt de Johnny Cash-sound, maar ten diepste maakt Johnny Cash met de nieuwe technische mogelijkheden iedere keer weer zijn eigen sound. De techniek creëert mogelijkheden, maar je bent zelf de baas over wat je met deze mogelijkheden doet. Ik herken dat als ik terugkijk op de afgelopen zevenenveertig jaar. De snelle ontwikkeling van internet, digitalisering en draadloze techniek heeft een enorme impact gehad op mijn leven als babyboomer. Zonder internet had ik mogelijk geen eigen praktijk gehad, had ik wellicht geen boek geschreven en speelde ik misschien ook wel niet in een Johnny Cash cover band en had ik niet zoveel live-optredens van Johnny Cash kunnen terugzien. Het is een raar idee dat technische ontwikkelingen om je heen zo’n invloed op je eigen leven en je eigen geschiedenis. Maar tegelijkertijd besef ik terugkijkend dat ik zelf op mijn eigen manier iets met deze technische ontwikkelingen heb gedaan en ze heb ingezet voor waar ik in geloof en wat ik wil bereiken. Internet heeft mij zowel als beginnend schrijver (wat ik natuurlijk nog steeds ben) en als amateur-muzikant een podium gegeven waardoor mijn schrijfsels en mijn muziek bij die mensen terecht-kwamen die het waardeerden en er iets aan hadden. Nog één keer terug naar de wachtkamer. Wat heeft u toch met Johnny Cash? Veel. Nu ik dit eerste hoofdstuk heb geschreven besef ik dat dit nog maar het begin is van een lang verhaal. Een lang verhaal over een ontdekkingsreis door dit leven waar ik op allerlei kruispunten Johnny Cash weer tegenkwam. Niet als een soort heilige of een icoon. Maar als iemand die zelf ook op ontdekkingstocht was en door diepe dalen heen ging. Als iemand die zelf ook een typische dertiger, veertiger, vijftiger en zestiger is geweest en zoals het een kunstenaar betaamt zingend en schrijvend verwoordde wat hij tegenkwam. Zowel de vragen als de antwoorden die hij ontdekte. Iemand die zichzelf soms helemaal kwijt raakte en op andere momenten weer tot zichzelf kwam en deed waar hij voor gemaakt leek te zijn. Hij vertelde zijn verhaal in de hoop dat ergens op de wereld iemand rondliep die daar iets aan zou hebben. Wel, zo is het gegaan. Nu ik dit hoofdstuk heb geschreven, staat voor mij vast dat ik verder ga schrijven tot ik mijn verhaal verteld heb. |
Archieven
Mei 2025
CategorieënAlles Autisme Autonomie Big Five Borderline Chronisch Psychisch Lijden Diagnostiek Diagnostische Dwaling DSM V Empathie Evangelie Geloof Gevoeligheid Herkenning Hertraumatisering Informatie Voor Naasten Johnny Cash Langdurige Problematiek Levensfasen Liefdesverdriet Lijden Mentale Gezondheid Misdiagnose Muziek Onmogelijke Keuzes Persoonlijk Psychologie Psychopathologie Relationele Ontwrichting Songteksten Stress Therapeutische Klik Therapiematch Trauma Zelfreflectie |
Wil je meer weten over mijn werk als psycholoog, schrijver of muzikant? Kijk dan op één van mijn websites.